MARKT EN DEMOCRATIE
Asymmetrische dualiteit
De markteconomie en de politieke democratie staan in een wat gespannen verhouding tot elkaar. Aanhangers van de markteconomie doen het graag voorkomen alsof markt en democratie innig met elkaar verbonden zijn, maar historisch gezien is dat een moeilijk houdbare stelling. Ook actueel is die verhouding niet onproblematisch. De bekende Amerikaanse politicoloog Lindblom had het in zijn Politics and Markets (1977) over “de asymmetrische dualiteit in het leiderschap” van markt en politiek. De afhankelijkheid van de politiek ten opzichte van het bedrijfsleven is groter dan omgekeerd. Als het niet goed gaat met de economie, kunnen politici beter uitkijken. Als het goed gaat, zijn ze al snel onklopbaar.
LOGICA.
De bekende sociale-zekerheidsspecialist Herman Deleeck leerde mij in zijn cursus Sociaal Beleid in Leuven evenwel dat “het sociale” een eigen logica volgt die niet tot het economische te herleiden is. Naar aanleiding van de zaak-Dutroux verklaarde Jean-Luc Dehaene in het Belgisch parlement dat zijn regering zich de voorbije jaren wellicht te eenzijdig heeft geconcentreerd op de convergentiecriteria van “Maastricht”.
En in zijn goed geschreven boek De Nee-zeggers (Prometheus, 1996) betoogt de vroegere fractieleider van de Nederlandse PvdA Thijs Wöltgens dat de democratie in gevaar is als, geïnspireerd door de neoliberale ideologie, de markt de norm van het beleid wordt : “De vrijheid resulteert in dwang tot aanpassing. Wie niet horen wil, zal de tucht van de wereldmarkt voelen. (…) Politici zijn beduchter voor het oordeel van de macht van het Geld dan voor hun eigen kiezers. Daarom wordt van Zweden tot Nieuw-Zeeland hetzelfde beleid gevoerd. Ongeacht de partijpolitieke samenstelling van regering en parlement. Als er in feite niets te kiezen valt, wordt het democratisch proces een ritueel (…). Als de mensheid zich sinds de negentiende eeuw aan die offensieve theorie had gehouden, zouden we nu nog kinderarbeid, zestien-urige werkdagen, onverzekerde ziekte en werkloosheid kennen” (p. 7, 43, cursivering van Wöltgens).
PROBLEEM.
Soms wordt beweerd dat de markt ook een vorm van democratie is. Mensen “stemmen” met hun geld. Die logica bevordert evenwel individualistisch kortetermijndenken. Ten aanzien van het milieu zorgt de vrije wereldmarkt er bijvoorbeeld voor dat wie weigert mee te doen aan constructieve oplossingen, feitelijk een vetomacht krijgt.
Wöltgens concludeert daarom : “De markt zal winnen tot de dood erop volgt” (p. 53). “Weldenkende burgers ontwikkelen daarom een wijze van besluitvorming, waaraan geen van de betrokkenen zich kan onttrekken. Zij vinden de democratie uit, de besluitvorming bij meerderheid ; het is het doordachte alternatief voor de spontane orde, de markt” (p. 48).
Wöltgens geeft wel toe dat er een probleem kan zijn met de democratie : “Natuurlijk, niemand kan blind blijven voor de onbeoogde neveneffecten van de voortdurend toenemende overheidsbemoeienissen in de periode 1940 tot ongeveer 1975. De groeiende claims op de overheid door individuen en groepen holden de eigen verantwoordelijkheid uit. De groeiende bureaucratie ontwikkelde een eigen dynamiek en creëerde haar eigen afzet” (p. 67).
AANPASSEN.
Op het beeld dat Wöltgens schetst, is het nodige af te dingen. Ten eerste is de markt niet de spontane orde. De markt werd en wordt nog steeds gecreëerd door bewust overheidsoptreden. En daarnaast staan liberalen zeker niet alleen met hun “economisme”. Wöltgens trekt op dat vlak zelf de parallel met Lenin, voor wie vrijheid niet veel meer was dan het zich bewust aanpassen aan de (economische) wetten van de geschiedenis.
Maar ook een bekende sociaal-democraat als Rudolf Hilferding voerde ten tijde van de beurskrach van 1929 als Duits minister van Financiën een klassiek deflatiebeleid. Intussen bereidde de meer burgerlijke Keynes zijn alternatieve benadering voor en pleitten grote ondernemers voor een meer gecoördineerde aanpak van de crisis. En Wöltgens richt zijn boek natuurlijk in eerste instantie op zijn sociaal-democratische partijgenoten die wat te veel zien in het marktdenken.
Toch hebben Wöltgens, Deleeck en Dehaene in wezen gelijk. Geen enkel beleid kan herleid worden tot “aanpassingsvermogen”, het volgen van zogezegde economische wetmatigheden. Ook al omdat die ontwikkelingen allerminst zo helder zijn als beweerd wordt door veel van de mensen die ze inroepen. Zo woedt er al een hele tijd een wat overtrokken “globaliseringsdebat” en lopen bijvoorbeeld ten aanzien van de (in-)flexibiliteit van de Nederlandse arbeidsmarkt de meningen zover uiteen dat het niet anders kan dan dat daaronder een politieke discussie schuilgaat.
RUIMTE.
Het is soms gênant te zien hoe in beleidsstukken statistieken gefabriceerd worden om een of andere vorm van beleid als het ware uit de feiten te laten voortvloeien. Dat is dus veeleer schijn-economisme, een wat goedkope debating trick.
Dat is begrijpelijk, maar niet zonder gevaar : men stompt het publiek immers af met dit cijfergeweld. Men moet dan ook niet verbaasd zijn als op echt belangrijke ontwikkelingen, die de marges voor het beleid wel degelijk inperken, soms langzaam gereageerd wordt (het cry woolf-effect).
Af en toe moet de markt inderdaad disciplinerend werken. Simpel gezegd : we kunnen niet alles betalen. Ook Wöltgens erkent dat. De Maastricht-normen hebben op dat punt voor een groot stuk een gezondmakende rol vervuld, niet alleen in de staatskas maar ook in de geesten van de beleidsmakers : de bomen reiken niet meer tot de hemel.
Een krappe buidel hoeft echter helemaal niet te betekenen dat de overheid alleen maar kan bezuinigen of haar eigen rol terugschroeven. Het kan ook betekenen dat men op een creatieve manier ruimte maakt voor de rol die noodzakelijk blijft, zoals de Amerikanen Osborne en Gaebler een paar jaar geleden aangaven in hun verhelderende Reinventing Government (1992, Addison-Wesley).
De sterkste economieën zijn ook degene die binnen de economische marges zelfbewust hun eigen benadering hebben uitgebouwd. Een slimme eigenzinnige aanpak verruimt die marges.
DANY JACOBS
Dr. Dany Jacobs is werkzaam bij het Studiecentrum voor Technologie en Beleid van de Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek TNO.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier