Made in China niet langer goedkoopst

De productiekosten in de Chinese industrie lopen op. Daarom worden landen van Zuidoost-Azië steeds aantrekkelijker als investerings-bestemming. Trends polste Belgische investeerders.

De Amerikaanse chipmaker Intel koos begin 2006 Vietnam om er een nieuwe fabriek te bouwen. Intel investeerde in dat land op acht maanden tijd evenveel geld dan in de voorbije tien jaar in heel China. Flextronics, een van de belangrijkste producenten van elektronica in onderaanneming, bouwde zijn nieuwe fabriek voor computerprinters van Hewlett-Packard in Maleisië, niet langer in China. En in Indonesië heeft Yue Yuen, een schoenfabrikant uit Hongkong, zijn productie van trainers en vrijetijdsschoeisel voor merken als Nike en Adidas, opgevoerd. De output van Yue Yuen groeit sneller in dat land dan in zijn fabrieken in China en Vietnam.

Hoewel de drie ondernemingen elk hun eigen redenen hadden, komt het erop neer dat ze hun nieuwe productievestigingen liever elders in Azië optrokken dan in China. Waarom? Omdat steeds meer ondernemingen, wanneer ze alle kosten die doorwegen bij de uitbouw van wereldwijde operaties – lonen, risico’s, klantenbereik, logistiek – tegen elkaar afwegen, tot het besluit komen dat China niet noodzakelijk de beste plek is voor industriële productie.

Met zijn schijnbaar onuitputtelijke reserve aan goedkope arbeidskrachten en de snelheid waarmee het zijn technologische capaciteiten uitbreidt, leek China de plek bij uitstek voor heropstart van productie die in Europa of Amerika wordt afgebouwd. Zo ging het de voorbije jaren, in die mate dat het aandeel van China in de export van goederen tussen 1993 en 2005 verdrievoudigde tot 7,3 % van de wereldexport. Het land verdubbelde zijn aandeel in de wereldproductie tot 7 %.

Chinese looninflatie

Uit de grafiek blijkt dat productie en export ook snel stijgen in andere delen van Azië. Samen voerden Zuid-Korea, Taiwan, India en de tien lidstaten van Asean (de Associatie van Zuidoost-Aziatische landen) hun aandeel in de wereldproductie op van minder dan 7 % tot meer dan 9 % tussen 1993 en 2003. China is de ontwakende reus, maar investeringen in de rest van Azië bieden ook die landen enorme kansen om industriële draaischijven te worden. Vraag is of ze die kansen zullen kunnen grijpen.

Scott Brixen, analist bij CLSA Asia-Pacific Markets, een in Hongkong gevestigde investeringsbank, ziet twee redenen waarom China niet langer nummer één is: “Stijgende kosten en de natuurlijke drang van ondernemingen om te diversifiëren.” Tot nu waren de oostelijke kustregio’s, vooral rond Sjanghai, en de delta van de Pearl River bij Hongkong, de belangrijkste trekpleisters voor industriële ontwikkeling. Maar de kosten in die gebieden nemen toe. De huurprijzen voor kantoren stijgen pijlsnel, er is een tekort aan industrieterreinen en de prijs van nutsvoorzieningen gaat de hoogte in. Doorslaggevend is echter de duizelingwekkende stijging van de lonen. Ondanks massale migratie van arbeiders uit China’s uitgestrekte binnenland, kent het loon van fabrieksarbeiders al verscheidene jaren een tweecijferige groei (zie kader: Chinese looninflatie). Voor managers zijn de loonkosten geëxplodeerd.

“Loonstijgingen van 10 tot 15 % per jaar zijn wellicht de hoogste van Azië”, aldus Stefaan Waeyenberge, general manager van Bekaert Textiles in Wuxi bij Sjanghai. “We worden geconfronteerd met heel wat job hopping wegens een tekort aan werkkrachten, zelfs aan ongeschoold personeel, in alle industriële kustgebieden. De grondprijzen zijn in de voorbije vijf jaar vervijfvoudigd.”

“China is het slachtoffer van zijn succes”, zucht Peter Tan, voorzitter en algemeen directeur van Flextronics in Azië. Hij heeft de grootste moeite om technische staf aan te trekken en te behouden, gaande van financieel directeurs tot managers die bedreven zijn in internationale productietechnieken zoals ‘six sigma’ en ‘lean manufacturing’. Er zijn gewoon niet genoeg gekwalificeerde arbeidskrachten beschikbaar en dat leidt tot het ongeremd wegkapen van elkaars werknemers en een uiterst snelle looninflatie. “China is beslist niet meer de goedkoopste plaats om te produceren”, vindt hij. Dat bevestigt een analyse van de arbeidskosten in heel Azië door CLSA Asia Pacific Markets (zie kader: Chinese looninflatie).

Trek naar Chinese westen

Een mogelijke uitweg voor bedrijven is naar het binnenland te trekken, waar heel wat kosten een pak lager uitvallen. Aangepord door de regering hebben Chinese ondernemingen de stormloop op het hinterland ingezet en een klein, maar toenemend aantal buitenlandse firma’s is hen gevolgd. Intel is een van die bedrijven. Brian Krzanich, general manager van de test- en assemblagedivisie van Intel, zegt dat de beslissing ingegeven was door de kostprijs. De regering gaf Intel gul voordelen en de hogere transportkosten voor export werden gecompenseerd door het feit dat de kosten van arbeid en nutsvoorzieningen er veel goedkoper zijn dan aan de kust. Dusan Oblak, Aziëmanager van Schredergroup, de Belgische producent van armaturen voor openbare verlichting, raadt aan om “te gaan shoppen, van stad tot stad langsheen de Yang Tzerivier.” Wie producten voor de export zoekt, kan volgens Oblak “volstaan met een lokaal aankoopkantoor.” Toch is niet iedereen daarvan overtuigd.

“We hebben er geen belang bij om naar het westen te trekken,” vindt Peter Tan van Flextronics, wiens fabrieken allemaal gelegen zijn in de oostelijke kustprovincies. “Het is te duur om van daaruit producten naar Amerika en Europa te versassen.” Andere bedrijfsleiders voegen daaraan toe dat het tekort aan managementtalent in het binnenland nog groter is dan aan de kust. Expats zijn er ook niet happig op om hun familie over te brengen naar plekken als Chongqing of Chengdu, waar buitenlands gezelschap en internationale scholen schaars zijn.

Heel wat firma’s besluiten dan ook om elders in Azië te investeren. De kosten zijn slechts een deel van het plaatje, diversificatie is net zo belangrijk. Wanneer ze al een groot deel van hun productie hebben overgeheveld naar China, deinzen velen ervoor terug om nog meer op hetzelfde paard te verwedden. Ze kiezen voor de ‘China-plus-1’-strategie – waarbij ze investeren in China en nog een ander land in de Asean-regio.

Sommigen maken zich zorgen over toenemende onrust in China, naarmate hele lagen van de landelijke bevolking, vooral in het westen, achterop geraken ten opzichte van het welvarende oosten. Volgens officiële bronnen waren er in 2005 ruim 87.000 incidenten die gepaard gingen met relletjes en sociale onrust. Een groot deel daarvan vloeide voort uit de gedwongen inbeslagneming van landbouwgronden.

Sluimerende handelsconflicten

Al even groot is de bezorgdheid over toenemende protectionistische reflexen bij de Chinese overheden. De Verenigde Staten en de Europese Unie worden assertiever als het erom gaat China te wijzen op zijn verplichtingen in het raam van de Wereldhandelsorganisatie. Bedrijven maken zich zorgen dat dit zou kunnen leiden tot handelsconflicten.

Vraag het maar aan Yue Yuen, ‘s werelds grootste contractuele schoenfabrikant. Die onderneming produceert in haar fabrieken in China, Vietnam en Indonesië meer dan 180 miljoen schoenen per jaar, waarvan het grootste deel naar Amerika en Europa gaat. Toen de Europese Unie in oktober 2006 antidumpingheffingen oplegde voor lederen schoenen uit China en Vietnam, was het bedrijf er als de kippen bij om zijn productie in Indonesië te verhogen. Bovendien zijn de arbeidskosten in Vietnam en Indonesië tot 35 % lager dan in de Chinese kuststreken.

En dan is er nog het gebrek aan bescherming van intellectuele eigendomsrechten. Het wemelt van de verhalen over buitenlandse investeerders die tot de bevinding komen dat plaatselijke ondernemingen goederen die identiek zijn aan de hunne onder een ander merk op de markt gooien. Dusan Oblak van Schredergroup relativeert: “Kopiëren en protectionisme zullen niet snel verdwijnen, het heeft geen zin om daarover te mekkeren, in China moet je daarmee leren leven.”

Toch heeft een aantal ondernemingen in sectoren zoals medische apparatuur er de voorkeur aan gegeven om zich te vestigen in Singapore. Vaak gaat het dan om kapitaalintensieve producten, waarbij de arbeidskosten een minder belangrijke rol spelen dan strikte wetten op het gebied van intellectuele eigendom. Verschillende chemiebedrijven verschepen het gros van hun producten van daaruit naar China. De basismaterialen zijn in Singapore immers gemakkelijker beschikbaar, maar even belangrijk is het vertrouwen dat waardevolle industriële processen niet worden gestolen.

Managers maken zich ook zorgen over de Chinese munt. Niemand verwacht zich aan een plotse waardestijging, maar toch lijkt de yuan bezig aan een gestage opgang. Sinds de regering de munt voor het eerst met 2,4 % herwaardeerde, in juli 2005, is de yuan met 4 % gestegen ten opzichte van de dollar. Waarnemers verwachten dat hij zal blijven stijgen (dit jaar met 5 %) wat de aantrekkelijkheid van China voor op export gerichte productiebedrijven niet zal doen toenemen. Ronny Debaere, global marketing manager van Vitalo Group met twee productievestigingen in China voor gethermovormde kunststof voor industriële verpakkingen en componenten, noemt een opwaardering van de yuan “irrelevant, omdat Vitalo met zijn Chinese fabrieken zowel voor sourcing als voor zijn verkoop uitsluitend actief is in de Chinese markt.” Om dezelfde redenen tilt hij niet zwaar aan loonevoluties en andere kosten, “omdat onze concurrenten ook lokale spelers zijn.”

Blijvende voordelen

Kosten en risico’s zijn uiteraard niet de enige overwegingen die gelden bij de keuze voor een vestiging van een fabriek. Ook de kwaliteit van de infrastructuur van een land, de aanwezigheid van leveranciers en de omvang van de lokale markt spelen een rol. Om die redenen zal China een aantrekkelijke plek blijven om te investeren. Luister maar naar Françoise Vantemsche van Bekaert: “We hebben er vijftig jaar over gedaan om een wereldwijde productiecapaciteit te bereiken van 200.000 ton staalkoord. In China hebben we diezelfde hoeveelheid er in amper vijf jaar bijgezet. We volgen onze klanten en onze grootste staalkoordfabriek staat ondertussen in China omdat de markt voor radiaalbanden er fenomenaal groeit.” (Bekaert heeft in China 12 fabrieken, een technologiecentrum en het hoofdverkoopkantoor voor Azië.)

Hetzelfde geldt voor de edelemetalengroep Umicore, die met veertien fabrieken en vier verkoopkantoren zijn kobaltpoeders slijt aan lokale machinebouwers, en zijn zinkpoeders aan batterijproducenten en de verfindustrie. Voor complexe en kapitaalintensieve productie richten de buitenlandse investeerders zich eerder op de toegang tot lokale markten dan op lage kosten. Zoals Picanol weefgetouwen maakt voor de exploderende Chinese textielindustrie, bevestigt Hans De Gusseme, manager van Picanol Weaving Machines in Sjanghai.

In heel opkomend Azië is er geen grotere markt dan de Chinese met haar 1,3 miljard mensen. De individuele rijkdom is er nog altijd uiterst laag, maar in de grote steden steekt een krachtige middenklasse de kop op. Met een groei van meer dan 10 % per jaar heeft China nog heel wat potentieel. De transport- en andere infrastructuur is er in betere doen dan in vele andere Aziatische landen en de kwaliteit en beschikbaarheid van de leveranciers neemt gaandeweg toe, zodat in het land sterk geïntegreerde aanvoerketens gevormd kunnen worden.

Er zijn echter ook andere delen van Azië die omvangrijke markten bieden. India telt 1,1 miljard inwoners, heeft een opkomende middenklasse en zal dit jaar met ongeveer 9 % groeien, al is het land een flink stuk armer dan China. Tot nog toe bleven de buitenlandse investeringen in de verwerkende nijverheid vrij beperkt: de totale toevloed van investeringen bedroeg in 2005 slechts een povere 5,3 miljard euro, tegenover meer dan 53 miljard euro in China. “De ontoereikende infrastructuur is een van de belangrijkste struikelblokken voor de ontwikkeling van de markt in India,” bevestigt Vantemsche (Bekaert). En dat geldt ook voor Indonesië waar de staalkoordproducent ook een fabriek heeft en waar bedrijven eveneens last hebben van bureaucratie. Maar ook in die landen openen steeds meer buitenlandse ondernemingen fabrieken.

India en Asean

Zowel Toyota als Hyundai investeerden recent in India om een beroep te kunnen doen op de bijna 700.000 ingenieurs en wetenschappelijk gediplomeerden die het land elk jaar voortbrengt. Het engineeringbedrijf Desmet-Ballestra uit Vilvoorde is ruim veertig jaar actief in India – China was toen nog gesloten voor buitenlandse investeringen – en voelt er zich prima: “Het percentage goed geschoolde technici en informatici is er uitzonderlijk hoog en iedereen spreekt vlot Engels,” vertelt Nicolas Gilliot, marketing manager van Desmet-Ballestra, “wij zitten niet in massaproductie, maar in de engineering van productieprocessen.” Sinds kort bewerkt de wereldleider in technologieën voor vetten en oliën ook China, maar uitsluitend voor de lokale markt – terwijl India een productieplatform is voor wereldwijde export.

De meeste waarnemers gaan ervan uit dat de evolutie van de Indiase verwerkende nijverheid tien jaar achterloopt op die van China en dat het onwaarschijnlijk is dat de vooruitgang er even snel en soepel zal verlopen. “Behalve voor nicheproducten met hoogtechnologische toepassingen,” corrigeert Dusan Oblak, Azië-manager van Schreder, “China is nog steeds de place to be voor minder complexe technologie in grote volumes, van houten eetstokjes en televisietoestellen tot autoassemblage.”

Opkomende landen, die zoals India en sinds kort ook Indonesië, een hogere waarde hechten dan China aan de democratie en de rechten van het individu zullen onvermijdelijk meer moeite hebben om infrastructuurprojecten op te zetten en hervormingen door te drukken in gevoelige domeinen zoals hun rigide arbeidsmarkt.

De beslissingen van ondernemingen om buiten China te diversifiëren, zijn voornamelijk Zuidoost-Azië ten goede gekomen. Met 560 miljoen mensen heeft ook het Asean-handelsblok een aanzienlijke bevolking, maar tot nu is de regio als aparte markt uiterst gefragmenteerd. De regeringsleiders van Asean beloofden op de Oost-Aziëtop van begin vorige maand dat ze een eengemaakte markt willen uitbouwen tegen 2015, met vrij verkeer van goederen, diensten en investeringen. Ten gevolge van een vrijhandelsakkoord uit 1992 zijn de tarieven op de meeste goederen die in de regio worden verhandeld beneden 5 % gezakt. Heel wat moeilijker zal het zijn om de niet-tarifaire beperkingen weg te werken, want dat zou de harmonisering vergen van duizenden industrienormen en douaneregels en de creatie van onafhankelijke organen om de regionale handel te superviseren en te bemiddelen in geschillen. Twaalf gebieden, waaronder elektronica, gezondheidszorg, textiel en logistiek, zijn de eerste sectoren waarop zal worden gewerkt.

Verfijning productie

Hoewel Asean in 2005 met 28,4 miljard euro een recordbedrag aan buitenlandse directe investeringen binnenhaalde, bestaat een groot deel van de productiecapaciteit die de regio binnenkomt nog vooral uit banaal, arbeidsintensief assemblagewerk dat slechts een kleine meerwaarde schept. De regio heeft dringend behoefte aan meer verfijning in zijn productie, deels omdat India en China zo snel verbeteren. Er zijn lichtpunten: Singapore beschikt over hooggeschoolde werkkrachten, al heeft het slechts een bevolking van 4 miljoen. Het heeft een solide traditie met het aantrekken van gesofisticeerde productie die hoge technische vaardigheid vereist en vaak gepaard gaat met onderzoek en ontwikkeling.

Maleisië heeft eveneens een zeker succes geboekt met verschuiving naar productie met een hogere waarde. Intel opende er een nieuw onderzoekscentrum waar 900 mensen sleutelen aan het ontwerpen van microprocessoren, chipsets en moederborden die in apparaten over heel de wereld zullen terechtkomen. En vorig jaar stond Thailand op het punt om de Verenigde Staten voorbij te steken als ‘s werelds grootste producent van eentonner pick-ups. Toyota heeft er voor zijn afdeling lichte vrachtwagens een nieuw R&D-centrum ingericht.

Regeringen elders in de regio praten veel, maar moeten nog heel wat vooruitgang boeken. Naarmate India zijn knelpunten oplost en China uitgroeit tot een eventueel nog grotere markt, moet Zuidoost-Azië zijn eigen markten integreren of anders zal het zijn pas verworven aantrekkingskracht voor productie verliezen.

Copyright: The Economist, Bewerking: Erik Bruyland

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content