Voka: ‘Vlaamse economie heeft nood aan sterke productiviteitsgroei’

Voka
Alain Mouton

Als we willen dat de pensioenen en andere uitkeringen, de lonen en de winsten de komende jaren nog stijgen, dan hebben we een sterkere productiviteitsgroei nodig. Alleen is die groei in België al jaren ondermaats, leert een Voka-studie.

Tegenwoordig zijn we al blij als de economisch groei in België boven 1 procent per jaar uitkomt. Wat een verschil met de periode 1995-2007, toen de economie hier met gemiddeld 2,5 procent per jaar toenam. Banencreatie is één manier om het groeicijfer op te trekken. Maar dat is slechts een deel van het verhaal.

“Voor ons groeipotentieel op langere termijn is de productiviteit een nog belangrijkere factor. Dat thema duikt zelden of nooit op in verkiezingscampagnes of in politieke acties, maar de productiviteit is wel met voorsprong de belangrijkste determinant van onze toekomstige welvaart. Veruit het grootste deel van wat we de komende decennia willen realiseren op het gebied van loonstijgingen, winstgroei, hogere sociale uitkeringen of hogere pensioenen zullen we moeten financieren vanuit de productiviteitsgroei”, schrijft Voka-hoofdeconoom Bart Van Craeynest in een studie over de evolutie van de productiviteit.

In die productiviteit zit de arbeidsproductiviteit (concreet: de output per gewerkt uur). Dat gaat om efficiënte processen. De arbeidsproductiviteit hangt in belangrijke mate af van de kapitaalintensiteit, de hoeveelheid kapitaal die ingezet wordt in het productieproces. Daarnaast is er nog een effect op de economische activiteit, dat niet rechtstreeks gelinkt is aan de hoeveelheid ingezette arbeid of kapitaal, maar dat veeleer bepaald wordt door de mate waarin de verschillende productiefactoren efficiënt gecombineerd worden. Dat is de totale factorproductiviteit.

In zowat alle industrielanden vertraagt de productiviteitsgroei sinds de boom van de jaren vijftig, zestig en zeventig stelselmatig, en in ons land is dat nog meer het geval. De periodes met een productiviteitsgroei van 4 procent of meer zijn voorbij. Dat heeft enorme gevolgen voor onze welvaart. Als België na 2000 de gemiddelde productiviteitsgroei van de periode 1980-2000 had kunnen aanhouden, dan lag onze welvaart vandaag ruim een kwart hoger. We zouden dan over liefst 120 miljard euro meer kunnen beschikken.

De productiviteitsgroei in de industrie is gedaald van gemiddeld 3,7 procent per jaar in 1995-2007 naar 1,8 procent in 2009-2018. In de dienstensector is dat van 1,1 naar 0,5 procent gedaald. In de internationale vergelijking valt op dat de productiviteitsgroei in de Belgische industrie over de hele periode 1995-2018 gelijke tred houdt met het Europese gemiddelde (2,6% per jaar), terwijl die in de marktdienstensector duidelijk achterop hinkt (0,8% tegenover 1,3% per jaar in de EU). In die context is de tertiairisering, of de evolutie van een industriële naar een diensteneconomie, een factor in de vertraging van de totale productiviteitsgroei. Zo zakte het aandeel van de industrie in de economische activiteit van 21 procent in 1995 naar 14 procent vandaag. De diensten wonnen aan belang, met name de marktdiensten (van 43 naar 49%) en in mindere mate de niet-marktdiensten (van 20 naar 21%).

Het toenemende gewicht van sectoren met een gemiddeld lagere productiviteitsgroei weegt onvermijdelijk op de totale productiviteitsgroei.

Cruciaal voor de financiering van de vergrijzing

In de studie wijst Van Craeynest op het belang van een sterke productiviteitsgroei voor de financiering van de welvaartsstaat. Dat wordt onder meer geïllustreerd door de ramingen van de impact van de vergrijzing. Volgens de Studiecommissie voor de Vergrijzing zullen de jaarlijkse socialezekerheidsuitgaven in 2070 door de veroudering van de bevolking 2,4 procent van het bbp, of 11 miljard in euro’s van vandaag, hoger liggen dan vandaag. “Daarbij vertrekt de Studiecommissie van de hypothese dat de gemiddelde groei van de output per werkende aantrekt tot 1,5 procent per jaar tegen 2045, om daarna te stabiliseren op dat niveau. Dat veronderstelt een serieuze versnelling van de productiviteitsgroei”, stelt Van Craeynest.

“De Europese Commissie raamt de gemiddelde productiviteitsgroei voor 2018-2019 op 0 procent. Het is ondertussen twintig jaar geleden dat de productiviteitsgroei nog voor een langere periode 1,5 procent haalde. Als de productiviteitsgroei de komende jaren maar zou oplopen tot 1 procent in 2031, om daarna te stabiliseren op dat niveau, dan verdubbelt de jaarlijkse vergrijzingsfactuur tot 5 procent van het bbp, of 23 miljard, tegen 2070. De Studiecommissie heeft geen ramingen over wat met de vergrijzingsfactuur gebeurt als de productiviteitsgroei op het huidige niveau blijft hangen, maar het vergt weinig verbeeldingskracht om in te zien dat onze welvaartsstaat in zo’n scenario onbetaalbaar wordt.”

De hefbomen voor een sterkere productiviteitsgroei

De Voka-hoofdeconoom somt in zijn studie aanbevelingen op voor een sterkere productiviteitsgroei. “Beleidskeuzes spelen een cruciale rol”, weet Bart Van Craeynest. “Naast de klassieke recepten van een goed functionerende arbeidsmarkt, een degelijk en toekomstgericht onderwijs en opleidingsaanbod en up-to-date infrastructuur, moet het Belgische beleid zich naar bedrijven richten op een aantal specifieke aandachtspunten.”

Een eerste aandachtspunt is de internationalisering. Ondernemingen die deelnemen aan internationale handel zijn doorgaans productiever. “Multinationals zijn het voorbeeld bij uitstek in deze context”, stelt de studie. “Zij behoren steevast tot de meest productieve ondernemingen. De nabijheid van multinationals gaat gepaard met een hogere productiviteit voor andere ondernemingen. België scoort traditioneel goed op het gebied van openheid van de economie. Ook in deze tijden van antiglobalisering en internationale handelsoorlogen blijft het belangrijk te erkennen dat die openheid van cruciaal belang is voor onze welvaart. Dat impliceert ook volgehouden inspanningen om multinationals hier te houden en buitenlandse investeringen aan te trekken. Daarvoor blijft een continue aandacht voor onze internationale concurrentiepositie in de breedst mogelijke zin noodzakelijk.”

De tweede aanbeveling is extra aandacht voor de productiviteit in de dienstensectoren. Dat impliceert meer inzetten op kennisintensieve diensten, zoals IT, waar de productiviteitsgroei een vergelijkbaar niveau haalt als in de industrie. “Anderzijds zijn specifieke inspanningen nodig om de productiviteitsgroei ook in andere diensten op te krikken. Dat vergt in de eerste plaats een sterkere concurrentie in de dienstensector. Dat kan via internationalisering, maar ook via een doorgedreven deregulering op product- en arbeidsmarkten.”

Een klassieker in het productiviteitsdebat is de nood aan meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling, zeker bij kmo’s. Ten slotte speelt ook het algemene ondernemingsklimaat een rol. Van Craeynest heeft het over een gezonde startersdynamiek: “Het is van belang dat productiefactoren niet vasthangen in niet-productieve ondernemingen, met zombiebedrijven als meest extreme versie. De ondernemingsdynamiek blijft in België opmerkelijk zwak. Om die dynamiek op te krikken, moeten de administratieve barrières voor starters zo veel mogelijk afgebouwd worden, moet de toegang tot risicokapitaal verbeterd worden en zijn inspanningen nodig om het algemene ondernemingsklimaat te verbeteren. Daarnaast moeten de hindernissen voor herstructureringen verlaagd worden en is een vlottere afhandeling van faillissementen nodig. Ook het terugdringen van de afscherming van bepaalde sectoren, vooral in de diensten, zal bijdragen tot een gezondere dynamiek.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content