Vergrijzing treft België harder dan de rest van Europa

© Thomas Sweertvaegher
Alain Mouton

Weinig landen moeten de komende jaren meer inspanningen leveren dan België om hun vergrijzingskosten onder controle te houden. Zelfs de meeste Zuid-Europese landen hebben gunstiger toekomstperspectieven.

De vergrijzing is al een tijdje geen toekomstmuziek meer, maar harde realiteit. De recente cijfers van instellingen als de Europese Commissie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) drukken België met de neus op de feiten: de vergrijzing zet de overheidsfinanciën anno 2013 zwaar onder druk. Vorig jaar overschreden de Belgische pensioenuitgaven voor het eerst de grens van 10 procent van het bruto binnenlands product (zo’n 38 miljard euro).

En dat is nog maar een begin. Het Ageing Report van de Europese Commissie leert dat de uitgaven door de vergrijzing tegen 2030 met nog eens 6 procent van het bbp zullen stijgen. Daarbij gaat het zowel om de meerkosten voor pensioenen als om uitgaven voor gezondheidszorg. Opvallend is dat België een van de landen is die de vergrijzingsuitgaven het sterkst zien stijgen. Daarbij verkeert ons land in het gezelschap van Noord-Europese landen als Finland of buurland Luxemburg.

Tegen 2060 zouden de meerkosten van de vergrijzing voor ons land in de buurt van 10 procent van het bbp komen. In 2009 was nog sprake van 6,9 procent van het bbp. Toen raamde de Europese Commissie de meerkosten van de vergrijzing voor de hele eurozone op 5,2 procent in 2060. Ondertussen is die voorspelling neerwaarts bijgesteld naar 4,1 procent. België gaat dus in tegen een Europese trend.

Zuid-Europees voorbeeld

Wat is daar de verklaring voor? “Onder financiële druk hebben de Zuid-Europese landen hun uitgaven natuurlijk sterk moeten beperken”, weet Etienne de Callataÿ, hoofdeconoom bij Bank Degroof en pensioenexpert. Italië bijvoorbeeld heeft de pensioenuitdaging min of meer onder controle. Bart Vancraeynest, hoofdeconoom van het beurshuis Petercam, bevestigt dat, al relativeert hij de impact van de recente hervormingen: “Italië heeft zijn goede positie vooral te danken aan belangrijke pensioenhervormingen van de jaren negentig. Bovendien heeft het land al een primair overschot. De uitgangspositie is dus goed. Wel blijft de staatsschuld er met 126 procent van het bbp zeer hoog.”

Tussen 2009 en 2011 heeft Italië de uitgaven gekoppeld aan de vergrijzing doen dalen met een paar procent van het bbp. “Italië voorziet tegen 2060 een verhoging van de pensioenleeftijd naar liefst 70 jaar. Dat zal niet zonder effect blijven”, voorspelt de Gentse econoom Gert Peersman. Hij publiceerde een jaar geleden samen met zijn collega Koen Schoors het geprezen boek ‘De perfecte storm’, waarin ze waarschuwen voor de vergrijzingstsunami.

Meer dan in Italië vallen de maatregelen in andere Zuid-Europese landen op. Griekenland deed de vergrijzingsuitgaven tussen 2009 en 2011 dalen met 13 procent van het bbp. Spanje bleef evenmin bij de pakken zitten. De wettelijke pensioenleeftijd wordt er tegen 2023 opgetrokken tot 67 jaar. Bij ons is dat nog altijd 65 jaar. In de periode 2009-2011 zag België als een van de weinige landen zijn vergrijzingsuitgaven stijgen. Maar dat was natuurlijk voor de regering-Di Rupo eind 2011 de regels voor het vervroegd pensioen en brugpensioen verstrengde. “Dat was een goede maatregel, de beste sinds het Generatiepact, maar het blijft te weinig”, analyseert Etienne de Callataÿ. Op lange termijn blijft het effect daarvan beperkt tot een vermindering van de vergrijzingskosten met 0,4 procent van het bbp.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content