Van welke Europese landen kan België leren?
Al jaren raakt België in internationale economische hitparades niet uit de middenmoot. Werk, overheids- financiën, energiebeleid, mobiliteit,… tal van vergelijkbare landen presteren een stuk beter, en vaak met minder overheidsuitgaven. Trends ging voor verschillende domeinen na waar België lessen kan trekken uit buitenlandse voorbeelden. Een sociaaleconomische reisgids voor de volgende regeringen.
België is een grijze muis in de jaarlijkse economische hitparades die zich baseren op economische indicatoren zoals werkzaamheidsgraad, innovatie, begroting, mobiliteit, infrastructuur en ondernemingsklimaat. Dat België zo middelmatig scoort, is opvallend omdat tegelijk de belastingdruk en de overheidsuitgaven in ons land hoog zijn. De overheid beschikt dus over veel middelen om een kader te creëren om op te klimmen en een plaatsje te verwerven naast toplanden als Nederland, Zweden, Denemarken of Zwitserland, maar dat lukt maar niet. Trends ging op zeven domeinen op zoek naar de landen waar we de mosterd kunnen halen om bovenaan in de rankings te staan.
Werkgelegenheid De Flexicurity in Denemarken: hoge uitkeringen, intensieve activering
De Belgische werkzaamheidsgraad van de 20- tot 64-jarigen bedraagt 70,1 procent. Dat is een stuk meer dan de 61,4 procent in 1995. “Een diepere analyse van de cijfers toont evenwel een veel minder rooskleurig beeld”, stelt Voka-hoofdeconoom Bart Van Craeynest in zijn boek Terug naar de feiten. Hoe onze economie er echt voor staat. “De toename in onze werkgelegenheidsgraad sinds 1995 komt volledig op rekening van de vrouwen. Voor de mannen was er geen verandering. Die blijven hangen rond een internationaal zeer lage 73 procent.”
De Belgische cijfers steken schril af tegen die in buurlanden als Nederland en Duitsland (80% werkzaamheidsgraad) en de Scandinavische landen (Zweden 83%, Denemarken 78%). Denemarken is een interessante case. Als een van de hoofdoorzaken van de te lage Belgische werkzaamheidsgraad worden de hoge arbeidskosten genoemd. Alleen, de gemiddelde uurloonkosten in België bedragen 36,9 euro, terwijl die in Denemarken iets meer dan 40 euro zijn. Meer nog, door de taxshift van de regering-Michel stegen de uurloonkosten in België tussen 2014 en 2017 met 1,5 procent, terwijl ze in Denemarken met 4,7 procent toenamen.
Waarom presteert de Deense arbeidsmarkt dan beter? Het antwoord: het flexicurity-model dat een soepel ontslagrecht koppelt aan maatregelen om mensen weer snel aan een baan te helpen. Het is eigenlijk een ‘gouden triangel’ van hoge uitkeringen aan het begin van de werkloosheidsperiode, een intensieve activering en flexibele arbeidscontracten. In Denemarken is geen sprake van een moeilijke administratieve procedure bij ontslag. Een systeem zoals de Belgische wet-Renault, met lange onderhandelingen bij collectief ontslag en royale ontslagvergoedingen, bestaat er niet.
Wie zijn baan verliest, krijgt een werkloosheidsuitkering die overeenkomt met 90 procent van het laatste loon. Die uitkering is beperkt in de tijd: twee jaar. In België dalen de werkloosheidsuitkeringen wel na een bepaalde periode, maar ze zijn niet beperkt in de tijd.
De strenge Deense werkloosheidsverzekering wordt gekoppeld aan een activeringsbeleid. Dat gebeurt via 91 jobcenters in het hele land, die nauw samenwerken met bedrijven. Werklozen met weinig kansen op de arbeidsmarkt moeten een opleiding volgen. Ze moeten hun goede wil tonen door dagelijks voor twee openstaande vacatures te solliciteren. Wanneer ze een jobaanbieding krijgen, moeten ze die aanvaarden, zelfs al zijn ze naar het werk en terug dagelijks vier uur onderweg. De 98 Deense gemeenten wisselen vacatures uit om ervoor te zorgen dat de arbeidskrapte in één regio snel kan worden opgevangen door werkzoekenden uit een andere regio.
Het gevolg van het flexicurity-model: de Deense werkloosheidsgraad is met 3,9 procent bij de laagste van de Europese Unie. In België is dat ongeveer 6,5 procent. Slechts 1,3 procent van de actieve Deense bevolking is langer dan een jaar werkloos. In België is dat het dubbele.
Begroting De gezonde en efficiënte begroting van Nederland
Het overschot op de Nederlandse rijksbegroting is vorig jaar opgelopen tot meer dan 12 miljard euro. Dat is 1,5 procent van het bruto binnenlands product (bbp), een cijfer waar we in België enkel van kunnen dromen. Vorig jaar bedroeg het Belgische begrotingstekort 0,7 procent van het bbp, dit verkiezingsjaar wordt dat 1,7 procent van het bbp of 7 miljard euro.
De noorderburen hebben het voorbije decennium een fraai traject afgelegd. In 2010, na de financiële crisis, zaten België (5,4% begrotingstekort) en Nederland (5,6%) nochtans in een vergelijkbare situatie. Nederland koos met 50 miljard euro besparingen voor een schoktherapie om de begroting op orde te krijgen. In België ging de sanering van de begroting veel trager. Als er al echt werd gesaneerd, gebeurde dat onder de regering-Di Rupo vooral door hogere belastingen. De regering-Michel werkte aan de uitgavenkant. Maar de overheidsuitgaven blijven met 50 procent van het bbp zo’n 10 procenpunt of 44 miljard euro hoger dan in Nederland.
Doordat Nederland de begroting sneller op orde kreeg, kon het de voorbije twee jaren sterke groeicijfers voorleggen: zo’n 3 procent per jaar. België bleef hangen op 1,5 tot 1,7 procent. Voka-hoofdeconoom Bart Van Craeynest geeft wel een waarschuwing mee: “Je moet opletten met te zeggen dat Nederland op de perfecte manier heeft bespaard. Het mocht van mij iets voorzichtiger. Tenslotte zette de groei bij de noorderburen echt door toen het besparingsbeleid werd stopgezet. Maar als je op langere termijn kijkt, kan je er niet omheen dat Nederland veel beter is in het onder controle houden van de overheidsuitgaven en het saneren van de begroting. Dat komt door de hogere werkzaamheidsgraad in Nederland, wat leidt tot meer inkomsten en minder uitgaven. Ook zijn in Nederland de pensioenen gedeeltelijk opgebouwd met sparen via de pensioenfondsen, terwijl die in België grotendeels vanuit de lopende overheidsuitgaven worden gefinancierd. Nederland is beter voorbereid op de vergrijzing.”
“Hoge overheidsuitgaven zoals in België hoeven op zich geen probleem te zijn als daar een efficiënte overheid en een kwaliteitsvolle dienstverlening tegenover staan. En daar heeft België een probleem.” Voka lanceerde onlangs een ‘waar voor je geld’-index waarbij de kwaliteit van het beleid wordt afgezet tegenover wat we ervoor betalen. De kwaliteit van het beleid wordt ingeschat op basis van 46 indicatoren, zoals economische prestaties, arbeidsmarkt, sociaal kapitaal, onderwijs en technologie.
Wat blijkt? In België zijn de overheidsuitgaven onder de vorige regering wel gedaald, maar “we betalen nog altijd te veel voor het beleid dat we daarvoor terugkrijgen”, aldus Van Craeynest. Van de 23 vergelijkingslanden zijn er dertien – waaronder Nederland – die een betere kwaliteit leveren met dezelfde of zelfs lagere overheidsuitgaven. Van Craeynest: “Er is niet alleen de staatsstructuur, men gaat in het noorden beter en zuiniger om met allerlei middelen.”
Fiscaliteit De evenwichtige belasting- autonomie in Zwitserland
Onder de regering-Michel daalde de fiscale druk van 45,1 naar 43,6 procent van het bbp. In de Europese ranking staat België daarmee op een derde plaats, na Frankrijk en Denemarken. De fiscale druk is een stuk hoger dan in Nederland en Duitsland (36,5% van het bbp), maar op het Europese continent valt vooral het verschil op met Zwitserland, dat een fiscale druk van 26,9 procent van het bbp kent. Het Alpenland is een interessant vergelijkingspunt omdat het net als België een decentraal fiscaal systeem heeft. De kantons beschikken er over een grote belastingautonomie, net zoals in België de deelstaten eigen belastingen kunnen heffen. Alleen is die fiscale autonomie in Zwitserland veel groter dan in België. Vlaanderen kan rekenen op onder andere de successierechten en de registratierechten, de verkeersbelastingen en het kan opcentiemen heffen in de personenbelasting. Maar dat laatste kan slechts in beperkte mate, waarbij rekening moet worden gehouden met de progressiviteit van de federale personenbelasting. Een te grote fiscale concurrentie is uit den boze. In Zwitserland daarentegen hebben de kantons een grote vrijheid om personen- en vennootschapsbelasting te heffen met een grote tariefvrijheid.
Zwitserland heeft net als België een progressieve personenbelasting. Maar het is wel een gesplitste belasting. De nationale belasting kan oplopen tot een maximum van 11,5 procent. Daarbovenop worden kantonnale belastingen geheven die soms progressief zijn en soms vlak. Het kanton van Obwalden hanteert een standaardtarief van amper 1,8 procent, het kanton van Bazel-Stadt twee tarieven met als hoogste 26 procent, en het kanton van Genève een progressief tarief dat oploopt tot 19 procent. Het hoogste tarief in de personenbelasting (Bazel) bedraagt in totaal 37,5 procent.
In de vennootschapsbelasting wordt een confederale winstbelasting van 8,5 procent geheven. Daarbovenop hebben de kantons een belasting die varieert van 5 tot 15 procent. In België blijft de vennootschapsbelasting volledig federaal. De btw in Zwitserland is confederaal en bedraagt slechts 8 procent. Daarmee is het btw-tarief in Zwitserland het laagste van alle btw-tarieven in Europa. Het basistarief in België is 21 procent, met lagere tarieven van 6 en 12 procent.
Het gevolg: het aandeel van de eigen belasting in de financiering van de Belgische deelstaten bedraagt 30 procent, in Zwitserland is dat 70 procent. De verschillen in de fiscale druk, zeker in de vennootschapsbelasting, moeten ervoor zorgen dat kantons die minder goed gelegen zijn toch bedrijven aantrekken.
Aan soms grote tariefverschillen wordt een confederaal transfersysteem gekoppeld waarbij rijke kantons als Zürich, Vaud of Zug solidariteitsgelden doorstorten aan armere kantons als Wallis of Jura. Netto komen de kantons na die transfers uit op inkomsten die 85 procent van het Zwitserse gemiddelde bedragen.
Onderzoek en innovatie Zweden is Europese koploper in evidencebased beleid
In onderzoek, innovatie en ontwikkeling mag België wat pluimen op zijn hoed steken. Denk aan de recente biotechsuccessen en snelgroeiende techbedrijven zoals Collibra. Daarnaast heeft ons land een heel sterke wetenschappelijke basis. Onze universiteiten en onderzoeken produceren wetenschap van wereldniveau. Op de Innovation Scoreboard van de Europese Commissie zit België op het niveau van Duitsland en Frankrijk, maar moet het de echte innovatieleiders zoals Nederland en de Scandinavische landen laten voorgaan.
Ondanks de successen blijft er werk aan de winkel. De wetenschappelijke basis vindt bijvoorbeeld niet altijd vlot haar weg naar het bedrijfsleven. “De vertaling van de R naar D in R&D (research and development, nvdr) hapert”, legt Stijn Kelchtermans, innovatie-econoom aan de KU Leuven, uit. “Onze sterke wetenschappelijke basis omzetten in bedrijfseconomische meerwaarde blijft moeilijk.”
Voorts zit de Belgische innovatie sterk geconcentreerd in een beperkt aantal sectoren en enkele grote bedrijven. Kelchtermans hoedt zich er evenwel voor klakkeloos de beleidsmaatregelen van innovatieleiders als Zweden te kopiëren in de hoop dat de resultaten automatisch volgen. “Als we innovatie willen bevorderen, moeten we meer systemisch denken”, zegt hij. “We moeten sterker inzetten op de mobiliteit van menselijk kapitaal over sectoren en beleidsdomeinen heen. We zijn nog te veel verzuild tussen het beleid, de industrie en de wetenschap. We moeten cultiveren dat wetenschappers naar bedrijfsontwikkeling gaan en beleidsmensen naar de wetenschap. We missen een liquide arbeidsmarkt voor menselijk kapitaal.”
België scoort ook slecht in levenslang leren. “In Zweden is elke veertiger wel bezig met een of andere cursus of bijscholing. Hier hebben de universiteiten daar geen capaciteit voor”, zegt de vorser. Kelchtermans pleit ervoor systematisch en kwantitatief te toetsen of het innovatiebeleid werkt. Als voorbeeld geeft hij de taxshelter voor start-ups. “Dat klinkt goed”, zegt hij, “maar bij de start van zo’n maatregel zou men op voorhand al moeten weten waarop men hem gaat evalueren, welke data daarvoor nodig zijn, wie die zal verzamelen en tegen wanneer een eerste evaluatie nodig is om te kijken of het werkt.” Evidencebased beleid noemt hij het.
Zweden is de innovatiekoploper in de Europese Unie en plant dat te blijven. De uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling kwamen er in 2017 uit op 3,3 procent van het bbp. In België was dat 2,6 procent, grotendeels op conto van de private sector. De overheidsuitgaven aan onderzoek en ontwikkeling gebeuren voornamelijk via fiscale voordelen. De Zweedse regering lanceerde onlangs een wetsvoorstel rond onderzoek dat de samenwerking tussen universitaire onderzoekscentra en bedrijven moet versterken. Het plan omvat onder meer enkele onderzoeksprogramma’s van tien jaar.
Energie en klimaat Huizen isoleren en efficiënter belasten zoals in Nederland en Zweden
In duurzame energie en klimaatbeleid heeft België veel te leren van Nederland en Zweden. Ons land zal, in tegenstelling tot die twee lidstaten, zijn Europese doelen rond broeikasgasvermindering niet halen. Noch de reductie van 15 procent tegen 2020, noch die van 35 procent tegen 2030 zal worden bereikt met het huidige beleid. Voor Nederland liggen die doelen op 16 procent tegen 2020 en liefst 49 procent tegen 2030. Onze noorderburen zullen die wel halen.
Vooral het Belgische woning- en gebouwenpark weegt op de energie-efficiëntie van ons land. “Dat is een pijnpunt”, stelt Johan Albrecht, hoogleraar milieu-economie aan de UGent. “5 miljoen wooneenheden zijn gebouwd voor er enige regulering bestond rond energiezuinigheid. Aangezien we onze woningen lang gebruiken, slepen we die inefficiënties ook lang mee.” Het energieverbruik per vierkante meter van Belgische woningen ligt een pak hoger dan dat van Zweedse, aldus Albrecht. “Ondanks de strengere winters daar. De Zweden voerden in de jaren zeventig al regulering rond energieverbruik in.” Van de Belgische bedrijfsgebouwen is slechts 30 procent voldoende energiezuinig. Dat ligt onder het Europese gemiddelde van 37 procent.
Vlaanderen legde pas vanaf 2006 energieprestatienormen op aan nieuwbouw en renovatie. Wallonië en Brussel nog later. Daarmee rest ons land enkel geduldig afwachten om het niveau van de betere Europese leerlingen te behalen. De Europese Commissie rekent voor dat daarvoor tussen 2019 en 2020 minstens 800.000 wooneenheden moeten worden gerenoveerd.
In energie- en milieubelastingen bengelt ons land helemaal achteraan in Europa. In België zijn milieubelastingen slechts goed voor 4 procent van de totale belastinginkomsten, het laagste in de hele Europese Unie. Het Europese gemiddelde ligt op 6 procent en in Nederland of Denemarken zelfs op 8 tot 9 procent. Kroatië is de koploper met 11 procent. “In Nederland heeft men in de jaren negentig al een belastingverschuiving doorgevoerd van arbeid naar energieverbruik en transport”, legt Johan Albrecht uit. “De Europese Commissie zegt al langer dat ons land een inhaalbeweging moet doen. Hogere milieubelastingen klinken niet leuk, maar je kunt er wel belastingen op arbeid mee verlagen”, voegt de milieu-econoom toe. Albrecht spreekt van een dubbel dividend. “De verminderde belasting op arbeid bevordert werkgelegenheid en de milieu- en energiebelasting stimuleert energiezuinigheid”, legt hij uit. Hij is een voorstander van een gerichte mix aan milieubelastingen. “Niet zomaar een CO2-taks op alles en nog wat”, stelt hij. “Bekijk elke milieubelasting in het kader van de economische doelstelling die je ermee wilt bereiken.” Nederland kiest er in zijn milieubelastingen voor transport zwaarder te belasten dan andere lidstaten. Daardoor heeft het Nederlandse wagenpark de laagste uitstoot in de hele Europese Unie, aldus de Commissie. Albrecht geeft slim rekeningrijden als voorbeeld. “Dat kun je ook zien als een vorm van milieubelasting. Dat is een taks op transportstromen die economische winsten kan genereren. We lijden economische schade door de files en het gebrek aan mobiliteit.”
Mobiliteit en infrastructuur Clusteren en investeren zoals in Nederland en Londen
Geen enkele paragraaf in het Europese semesterrapport van België is zo bedroevend als die over mobiliteit en infrastructuur. Kort samengevat: wegen en spoorwegen slibben dicht, onderhoudswerken schieten tekort, de spoordienstverlening is van lage kwaliteit en infrastructuurinvesteringen zijn bij de laagste in de hele Europese Unie. In 2016 waren die in ons land goed voor 0,5 procent van het bbp. Het gemiddelde in de eurozone is 0,6 procent en Nederland en Frankrijk halen zelfs 1 procent.
De gevolgen van dat beleid laten zich voelen. “België staat met meer dan 39 file-uren per voertuig per jaar in de Europese top, hoewel we een klein land zijn”, illustreert Thierry Vanelslander, hoogleraar transporteconomie aan de Universiteit Antwerpen. “In Nederland ligt dat aantal slechts op 31 uren, 20 procent lager voor een vergelijkbaar land.”
Wat maakt dat de filedruk in Nederland lager ligt? “Ruimtelijke ordening”, schuift Vanelslander naar voren als voornaamste reden. “Nederland heeft de traditie in kernen te wonen, waardoor niet iedereen voor elke verplaatsing een auto nodig heeft. Een tweede reden is ons salariswagenbeleid. Dat is oneigenlijk gebruik van mobiliteit en het bestaat in andere lidstaten niet.” België plakt ook niet de juiste prijs op zijn mobiliteit, aldus Vanelslander. “Als de capaciteit schaars is en de vraag groot, dan moet je daar afhankelijk van het tijdstip en de plaats een prijs op plakken”, stelt hij. Verder richt onze pendelcultuur veel schade aan. “Wij zijn het enige land waar mensen dagelijks de afstand tussen bijvoorbeeld Oostende en Brussel pendelen”, stelt de econoom vast.
Dat de vorige regeringen structureel te weinig investeerden in openbaar vervoer en infrastructuur laat zich eveneens voelen. “Wat betreft de kwaliteit van de wegen komt België op een schamele 19de plaats, op het niveau van Polen, Tsjechië en Slowakije”, citeert Vanelslander de Europese cijfers. De slechte prestatie van het openbaar vervoer ligt onder meer aan de versnippering over verschillende vervoersmaatschappijen en regio’s. “Het belang van de reiziger staat daarin niet voorop. Bovendien kost die versnippering bommen geld. Nergens ter wereld zijn de coördinatiekosten van het openbaar vervoer zo hoog als in België”, stelt de hoogleraar.
Als voorbeelden waar België van kan leren, stipt Vanelslander Londen en Nederland aan. “De Londense agglomeratie is zo groot als Vlaanderen. De dichtheid van het transportnetwerk, gekoppeld aan een juiste prijszetting maken dat een performant systeem”, zegt hij. “Als we meer geclusterd gaan wonen, zoals in Nederland, kan het openbaar vervoer wel rendabel worden. Daar is het zelfs geprivatiseerd en dat werkt omdat de mensen er minder verspreid wonen.” De Belgische mobiliteit, infrastructuur en ruimtelijke ordening naar het kwaliteitsniveau van Nederland tillen zal iets van lange adem zijn, besluit de mobiliteitsexpert.
Gezondheidszorg Goede kwaliteit in België, maar toegankelijkheid kan beter
De Belgische gezondheidszorg staat al jaren te boek als wereldtop. Dat blijkt ook uit de rapporten van de OESO en de Europese Commissie. Al komt er smet op dat blazoen en het is niet duidelijk hoe dat eraf te poetsen. België scoort slecht in de toegankelijkheid tot gezondheidszorg voor lagere inkomensklassen, zeker in vergelijking met de Noord- en West-Europese lidstaten. Meer dan 2 procent van de Belgen stelt medische zorg uit om financiële redenen. Behalve in Ierland en Portugal ligt dat percentage enkel hoger in de Oost-Europese lidstaten.
“Het blijft een eigenaardige paradox dat landen met een sterke welvaartsstaat er niet in slagen bepaalde vormen van ongelijkheid terug te dringen”, stelt Piet Bracke vast, hoogleraar gezondheidssociologie aan de UGent. Hij wijst erop dat niet de inkomensklasse maar vooral de scholingsgraad bepalend is voor de gezondheidstoestand van mensen. “Er zijn geen algemene best practices uit het buitenland om die nieuwe groeiende kloof tussen laag- en hoogopgeleiden en de bijbehorende verschillen in gezondheid weg te werken”, voegt hij toe.
Bracke wijst wel op een Belgisch voorbeeld dat die ongelijke toegang tot zorg verlaagt: de wijkgezondheidscentra. “Die centra zijn goed ingebed in bepaalde regio’s en zijn heel toegankelijk en goedkoop”, legt hij uit. “Daarmee bereiken ze bepaalde lagen in de bevolking en dringen ze die ongelijke toegang tot zorg terug.” In die centra betalen patiënten geen remgeld. De artsen worden betaald per ingeschreven patiënt, niet per geleverde prestatie. Weinig Belgische artsen staan te springen om onder dat regime te werken.
Een ander groot pijnpunt in de Belgische gezondheidszorg is de overmatige consumptie van antibiotica. Behalve in Frankrijk en Griekenland wordt nergens meer antibiotica geslikt dan bij ons, driemaal meer dan in Nederland. “Onderzoek wijst uit dat wanneer overheden bewustwordingscampagnes opzetten, zoals bij ons rond antibioticagebruik, dat ze dat doen omdat ze zelf geen structurele maatregelen willen nemen”, zegt Bracke. “Men moet meer drastische maatregelen nemen om die consumptie terug te dringen en het voorschrijfgedrag van artsen te reguleren, zoals in Nederland.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier