Alain Mouton
‘Van begrotingssanering kwam de voorbije jaren amper iets in huis’
De federale regering stelt de terugkeer naar het begrotingsevenwicht uit tot 2019. Dat verbaast niemand meer. Maar nu staat wel vast dat de sanering van de overheidsfinanciën deze legislatuur niets voorstelt. Dat zegt Trends-redacteur Alain Mouton.
Premier Charles Michel (MR) maakte gisteren bekend wat iedereen eigenlijk al wist: de regering streeft pas tegen 2019 een begrotingsevenwicht na. Het oorspronkelijk voorziene saneringspad om in 2018 een evenwicht te bereiken wordt definitief verlaten. Verwonderlijk is dat niet. Begin deze maand had de Hoge Raad voor Financiën al duidelijk gemaakt dat een uitstel van het begrotingsevenwicht richting 2019 mogelijk was. De begrotingswaakhond had het over de piste van het “minimaal vereist traject” met een structureel evenwicht in 2019. Een structureel begrotingsevenwicht is een evenwicht gecorrigeerd voor eenmalige maatregelen en conjunctuurschokken.
Het uitstel van het evenwicht geeft de regering wat marge, maar wel in zeer beperkte mate. Indien het tekort volgend jaar zou worden weggewerkt, dan vergt dat een inspanning van 5 miljard euro. Met het evenwicht dat bereikt moet worden in 2019 is een sanering van 4 miljard euro nodig. Om het evenwicht te bereiken is een verbetering nodig van het structureel saldo met 0,6 procent volgend jaar en met 0,3 procent in 2019.
Dat lijkt haalbaar. Maar de voorbije jaren is de structurele sanering van de overheidsfinanciën stilgevallen. In het verkiezingsjaar 2014 bedroeg de structurele verbetering van het begrotingssaldo 0,0 procent van het bbp, in 2015 was dat 0,2 procent (zie tabel Structurele begrotingssanering 2014-2017).
Daarna was het de bedoeling dat de regering-Michel in 2016 en 2017 telkens een structurele begrotingssanering van 0,6 procent van het bbp (2,5 miljard) zou doorvoeren. Die doelstelling is niet bereikt. Het structurele begrotingssaldo verslechterde vorig jaar zelfs met 0,1 procent. Het totale begrotingstekort nam toe van -2,6 naar -2,8 procent. Des te pijnlijker voor België omdat de rentelasten met 0,4 procent van het bbp daalden. 2017 zou een iets beter jaar zijn met een sanering van 0,7 procent van het bbp. Van die 0,7 procent gaat 0,5 procentpunt over echte besparingen. 0,2 procent is te danken aan de dalende rentelasten.
Van begrotingssanering kwam de voorbije jaren amper iets in huis
Het begrotingsbeleid kenmerkt zich al jaren door een constant uitstelgedrag. In april 2014 -weliswaar nog onder de regering Di Rupo – had de federale regering zich vooropgesteld in 2017 een nominaal begrotingsoverschot van 0,6 procent te realiseren. Een jaar later, in april 2015, was die doelstelling al bijgesteld naar -1 procent van het bbp. In het voorjaar van 2016 volgde een nieuwe aanpassing: een deficit van -1,6 procent. En bij de opmaak van de begroting 2017 in november vorig jaar was plots sprake van een gepland tekort van -1,7 procent dit jaar.
In haar jaarverslag van 2014, voorgesteld een paar maanden na de start van de regering-Michel, stelde de Nationale Bank aan de regering een saneringspad voor en wees ze op de noodzaak van een overschot en meer bepaald naar een positief primair saldo (ontvangsten min uitgaven zonder rentelasten). Een positief primair saldo is noodzakelijk om de toekomstige financiële uitdagingen aan te pakken. Vooral die van de oplopende vergrijzingskosten.
Volgens de Nationale Bank moest de regering-Michel van de lange legislatuur 2014-2019 gebruik maken om het primair saldo op te trekken naar 3,8 procent van het bbp of 14,4 miljard euro. Daarvoor zou gecumuleerd elk jaar 0,75 procent van het bbp (meer dan 3 miljard euro) bespaard moeten worden. Het heeft er nooit naar uitgezien dat die doelstelling werd gehaald. Momenteel schommelt het primair saldo nog altijd rond 0 procent.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier