Oostenrijkse economie trappelt ter plaatse: Oostenrijk en België zitten in hetzelfde schuitje
Oplopende loonkosten, dalende bedrijfsinvesteringen, een zwakke productiviteit en politieke stilstand. De weinig benijdenswaardige situatie van Oostenrijk vertoont opvallend veel gelijkenissen met België. Anderzijds heeft het Alpenland zijn staatsfinanciën en fiscaliteit beter op orde, deels dankzij twee geslaagde taxshifts.
De federale onderhandelaars in ons land slepen zich na meer dan tweehonderd dagen richting een regeerakkoord eind januari. Althans, misschien. Het kan een magere troost zijn: we zijn niet alleen in Europa. In Oostenrijk is de politieke patstelling na bijna vier maanden onderhandelen tussen de conservatieve ÖVP, de sociaaldemocratische SPÖ en het liberale NEOS compleet. Herbert Kickl, het kopstuk van de radicaal-rechtse FPÖ, heeft nu het initiatief om een nieuwe regering te vormen. De FPÖ won eind september 2024 de parlementsverkiezingen door in te spelen op het ongenoegen over de economische crisis. Oostenrijk zit al twee jaar in een recessie. In 2023 kromp het bruto binnenlands product (bbp) met 1 procent, in 2024 met 0,6 procent. In 2025 zou de economie opnieuw aantrekken (+0,9%).
Zwakke buur
De recessie in Oostenrijk werd grotendeels veroorzaakt door de enorme afhankelijkheid van buurland Duitsland, waar de economische motor al een tijd sputtert. 30 procent van de Oostenrijkse export gaat naar Duitsland. Bij ons gaat het om slechts 18 procent. De oorlog in Oekraïne bracht extra onzekerheid mee, doordat Oostenrijk tot voor kort voor 80 procent van zijn gasleveringen afhankelijk was van Rusland.
De private consumptie is er vorig jaar zo goed als stilgevallen. “Het beschikbare inkomen van de gezinnen is vorig jaar met 3,1 procent gestegen, maar de private consumptie nam met slechts 0,3 procent toe”, zegt Gerhard Frenz, conjunctuurexpert bij de Oostenrijkse Nationale Bank. “De Oostenrijkers verkozen om hun gestegen koopkracht te sparen, al wordt in 2025 een hogere consumptiequote verwacht.”
Dat is een enigszins andere situatie dan in België, aangezien ons land een recessie heeft vermeden dankzij de robuuste dienstensector en doordat de consumptie de economische groei aanjaagt (1,2% op jaarbasis). Dat bleek uit de recente conjunctuurvooruitzichten van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO).
Concurrentiepositie
Toch zitten de Belgische en de Oostenrijkse economie in een vergelijkbaar wankel schuitje. Om te beginnen is er het probleem van de hoge loonkosten. Volgens het VBO is de Belgische loonkostenhandicap gestegen tot 13 procent. In de private sector kost een werknemer in België per maand 750 euro meer dan gemiddeld in Duitsland, Frankrijk en Nederland. De loonkosten zijn in Oostenrijk de voorbije drie jaar gestegen met 20 procent, tegenover 12 procent in de eurozone. Het land heeft geen automatische loonindexering zoals België, maar de oplopende inflatie werd toch grotendeels doorgerekend in de brutolonen. “Die verzwakking van de concurrentiepositie is structureel”, zegt Frenz. “De export is in reële termen met 4 procent gekrompen. Zonder dat verlies aan marktaandeel hadden we wellicht een recessie kunnen vermijden.”
Daarnaast kampt de Oostenrijkse economie met een tekort aan arbeidskrachten, wat een opwaartse druk zet op de lonen. Het klassieke reservoir van arbeidsmigratie via goedkope arbeidskrachten uit de Balkanstaten is stilaan leeg. De krapte op de arbeidsmarkt is een van de grootste in de Europese Unie: Oostenrijk staat op drie, België op één. Al is er een verschil in werkzaamheidsgraad: 77,3 procent voor Oostenrijk en 73 procent voor België.
‘Als de Oostenrijkse bedrijven investeren, doen ze dat eerst elders. Kortom, onze groei vindt in het buitenland plaats’
Stefan Bergsmann, CEO Horvath
Investeringen sputteren
Het tweede alarmlicht zijn de bedrijfsinvesteringen, die sterk vertragen of zelfs stilvallen. Die bezorgdheid formuleerde het VBO onlangs ook. In het algemeen zijn de Belgische vooruitzichten gelijk gebleven: ongeveer 60 procent van de sectoren verwacht in 2025 stabiele investeringsinspanningen. Maar de uitbreidingsinvesteringen worden niet langer als belangrijk gezien. In historisch perspectief is het aandeel van de sectoren die uitbreiding niet belangrijk vinden dubbel zo hoog: vroeger 20 à 30 procent, nu bijna 60 procent.
In Oostenrijk is de situatie nog erger. “De inflatie was hoog, de energieprijzen zijn gestegen. Dat leidt tot onzekerheid. De bedrijfsinvesteringen zijn vorig jaar met 2,8 procent gedaald”, zegt Gerhard Frenz. Stefan Bergsmann, de CEO van het consultancybedrijf Horvath, was onlangs in de media in zijn thuisland zeer duidelijk: “Als de Oostenrijkse bedrijven investeren, doen ze dat eerst elders. Kortom, onze groei vindt in het buitenland plaats. Door kostenbesparingen, omdat men dichter bij de klanten staat en als voorafname op nieuwe handelsbarrières.”
“Ondernemingen zijn erin geslaagd een aantal schokken op te vangen door in te teren op hun relatief comfortabele marges, maar daar is de grens bereikt”, vult Gunter Deuber aan, de hoofdeconoom van Raiffeisen Bank. “Ik verwacht dat de groei van de bedrijfsinvesteringen voor het derde jaar op rij negatief is. Onze industrie heeft nochtans nood aan voldoende investeringen, onder meer in onderzoek en ontwikkeling (O&O). De productiviteitsgroei is bijna stilgevallen. Nochtans zijn de investeringen in onderzoek en ontwikkeling in Oostenrijk met 3,1 procent van het bbp de op twee na hoogste van de Europese Unie.”
Die paradox zien we ook in België: een lage productiviteit, maar een hoge O&O-intensiteit. 3,2 procent van het bbp gaat hier naar onderzoek en ontwikkeling. Daarmee zijn we het nummer twee van de Europese Unie, na Zweden. 70 procent van onze ondernemingen is innovatie-actief. In Oostenrijk is dat 60 procent. Alleen vertaalt dat zich onvoldoende in de commercialisering van de resultaten van die innovatie-inspanningen, zowel hier als in het Alpenland. Het recentste rapport over Oostenrijk van de Europese Commissie was duidelijk: “Het lage niveau van bedrijfsdynamiek en de beperkte toegang tot durfkapitaal belemmert innovatie en productiviteitswinsten. De hoge investeringen in O&O vertalen zich onvoldoende in een innovatie-output in vergelijking met andere landen. Zeker wanneer het gaat over de oprichting van bedrijven en groei in de hightechsector.” Slechts 7 procent van de Oostenrijkers werkt in snelgroeiende bedrijven, tegenover 12,5 procent in de Europese Unie. Slechts 4 procent van de kmo’s in het land krijgt het predicaat ‘snelgroeiend’.
‘Oostenrijkse ondernemingen zijn erin geslaagd een aantal schokken op te vangen door in te teren op hun relatief comfortabele marges, maar daar is de grens bereikt’
Gunter Deuber, hoofdeconoom Raiffeisen Bank
Gezondere begroting
In overheidsfinanciën zijn Oostenrijk en België dan weer elkaars spiegelbeeld. Bij ongewijzigd beleid dreigt het tekort op de Belgische begroting dit jaar op te lopen tot 4,9 procent van het bbp. De staatsschuld klimt richting 105 procent. In Wenen zijn de staatsfinanciën amper een reden tot bezorgdheid. Het begrotingstekort steeg wel van 2,6 procent van het bbp in 2023 tot 3,6 procent in 2024 en zou dit jaar afklokken op 3,7 procent. Maar dat is slechts licht boven de euronorm van 3 procent. De staatsschuld schommelt rond 80 procent van het bbp. Het grotere begrotingstekort is toe te schrijven aan de indexering van enkele uitgavenposten, zoals pensioenen en overheidslonen, maar de reële stijging van die uitkeringen bleef binnen de perken. Dat is een verschil met België, waar de sociale uitgaven onder de vorige regering verder ontspoorden.
De ontslagnemende Oostenrijkse regering van ÖVP en groenen verhoogde weliswaar de tegemoetkomingen aan gezinnen om de gevolgen van de gestegen energieprijzen op te vangen. Daarnaast werd een zogenoemde ‘klimaatbonus’ toegekend. Maar dat is vooral een compensatie voor de invoering van een CO2-taks, een onderdeel van een fiscale hervorming die moest leiden tot de vergroening van de economie en tegelijk de koopkracht moest versterken en de lasten op arbeid doen dalen. Daar zit opnieuw een duidelijk verschil met België: Oostenrijk voerde het voorbije decennium twee succesvolle taxshifts door. België deed hetzelfde tien jaar geleden, maar die taxshift was vooral een belastingverlaging. De tweede fiscale hervorming, die nu op de onderhandelingstafel ligt, wordt naar verluidt bij elke discussie afgezwakt.
Taxshift
In 2015 verlaagde Oostenrijk de lasten op arbeid met 5 miljard euro door onder meer het starttarief in de personenbelasting te verlagen van 36,5 naar 25 procent. Die taxcut werd gecompenseerd door de vastgoedbelastingen op tweede en derde verblijven op te trekken. Maar vooral: de belastingen op dividenden en meerwaarden werden opgetrokken van 25 nar 27,5 procent.
In 2021 volgde een groene taxshift met de invoering van een CO2-taks, die gestaag wordt opgetrokken. De al genoemde klimaatbonus als compensatie houdt rekening met de verschillende situatie van stads- en plattelandsbewoners. Die laatste zijn meer afhankelijk van de wagen en krijgen een jaarlijkse bonus van 200 euro, stedelingen krijgen 100 euro. Tegenover die CO2-taks staan lagere lasten voor bedrijven: een vermindering van de bedrijfsvoorheffing van 25 naar 23 procent. In de personenbelasting daalt het laagste tarief van 25 procent verder tot 20 procent.
Die taxshift moet leiden tot klimaatneutraliteit in 2040, maar mag de groei niet te veel in gevaar brengen. “We verwachten dat de groei aantrekt tot 1,6 procent in 2026. De jaren daarna zou de groei uitkomen op 1,25 procent”, weet Gerhard Frenz. “Maar het zou nog minder zijn zonder onze fiscale hervormingen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier