Ondanks verschuivingen van loontrekkenden tussen verschillende segmenten van de economie is het onderwijs al jaren de grootste werkgever in Vlaanderen en in België, en dat blijft zo. De detailhandel en de gezondheidszorg strijden om de tweede plaats. Dat leren nieuwe berekeningen van het Steunpunt Werk.
Bij de start van het nieuwe schooljaar zullen in het Vlaamse onderwijs ongeveer 257.500 mensen aan de slag zijn. In heel België zijn er dat zowat 430.000. Dat blijkt uit recente gegevens van het Steunpunt Werk. Het Vlaamse expertisecentrum volgt de arbeidsmarktevoluties van nabij op. Het maakte de berekeningen op basis van data van de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid. De onderwijssector stelt op dit moment de meeste mensen te werk in Vlaanderen en België. Bij vorige vergelijkbare berekeningen door het Steunpunt Werk in 2011 was dat ook het geval. Toen telde het onderwijs in Vlaanderen 215.700 loontrekkenden, in België zo’n 360.000.
In 2011 was de detailhandel de op één na grootste sector: 250.000 werknemers in België, 140.000 in Vlaanderen. Doordat het aantal loontrekkenden er grotendeels constant is gebleven, terwijl hun aantal in andere sectoren toenam, zakt de detailhandel in Vlaanderen naar de derde plaats. De gezondheidszorg neemt dit jaar de tweede plaats in met 140.590 medewerkers. In België blijft de gezondheidszorg (220.000 medewerkers) op plaats drie staan. De Vlaamse groothandel zakt van plaats drie naar vier. De top vijf wordt in Vlaanderen vervolledigd met de sector ‘diensten in gebouwen’ (106.499). Daar vallen de dienstenchequebedrijven onder. Van 109.048 werknemers in 2011 ging het naar 186.155 in 2024, een stijging van 70 procent. Dat heeft het aantal officiële werknemers doen toenemen ten koste van zwartwerk.
Op Belgisch niveau blijven de openbare diensten en defensie op plaats vijf staan (zie tabel Top vijf sectoren volgens tewerkstelling). Die sector is goed voor 198.853 banen in het hele land, en voor 101.000 jobs in Vlaanderen, waar het op nummer zeven staat. De sector ‘terbeschikkingstelling van personeel’ (onder meer de uitzendsector) is er groter.

Crisisbestendige sectoren
Onderwijs staat al jaren bovenaan in de ranking. Dat heeft een belangrijke impact op de economie. “De grootste sectoren in Vlaanderen en België worden doorgaans ook als het meest crisisbestendig beschouwd en vertonen weinig onderlinge verwevenheid. Ze zijn allemaal minder gevoelig voor economische recessies”, stelt Quinten Vanrespaille, een van de auteurs van het rapport Sectorconcentratie in Vlaanderen en België: hoe geconcentreerd is de tewerkstelling en wat zijn de grootste sectoren?. Het verscheen in juni in Over.Werk, het tijdschrift van het Steunpunt Werk.
‘De grootste sectoren in Vlaanderen en België zijn doorgaans minder gevoelig voor economische recessies’
Klein- en groothandel hebben betrekking op lokaal uitgevoerde arbeid en zijn bij crisissen dus moeilijk uit te besteden aan het buitenland. Het is logisch dat ook onderwijs, gezondheidszorg en openbare administratie minder gevoelig zijn voor economische crisissen, omdat ze worden gestuurd door de overheid. Natuurlijk wordt er soms bespaard in de overheid, en in België komt dat neer op het niet vervangen van werknemers, vaak als ze met pensioen gaan. Maar de daling in tewerkstelling is er meestal minder groot en meer geleidelijk dan in de volatielere commerciële sectoren.
Terugval in industrie
Over volatiliteit gesproken: de top vijf van grootste sectoren mag dan wel weinig bewegen in de loop van de jaren, er is toch een uiteenlopende banengroei per sector en dus significante verschuivingen van het aantal loontrekkenden tussen de verschillende segmenten van de economie.
Zo was er een sterke banengroei (+92%) in de sector ‘productie van software en ICT-consultancy’: 40.000 banen in 2011, 78.000 vandaag. Ook de logistieke sector breidde uit met 16.000 banen tot 69.000, net als onderzoek en ontwikkeling en wetenschappelijk onderzoek, waar er 10.000 banen bij kwamen in dertien jaar. In die sector zijn 26.000 mensen aan de slag. Naar een krimpende dienstensector is het zoeken. Het Steunpunt Werk detecteerde de financiële sector, waar de digitalisering en het verdwijnen van de bankkantoren het aantal loontrekkenden heeft doen dalen: van 80.000 in 2011 naar 65.000 in 2024 (-18,4%).

Verregaander is de terugval in de industrie. Een aantal sectoren kende een duidelijke daling van het aantal werknemers. Om te beginnen de automobielproductie: daar gingen 11.500 banen verloren tussen 2011 en 2024. Momenteel zijn er nog goed 26.000 werknemers in die branche aan de slag (-30%). Dat is onder meer een gevolg van de sluiting van Ford Genk in 2014. De sluiting van Audi Brussels is nog niet opgenomen in de data. Ook de textiel-, meubel- en drukkerijsector kenden een krimp. In die sectoren ligt de daling tussen 30 en 50 procent, wat neerkomt op 15.000 tot 60.000 loontrekkenden minder per sector.
Uitzonderingen zijn de farma-industrie, die 35.773 loontrekkenden telt in België. Dat is 11.645 meer dan in 2011 (+48%). Ook de voedingsindustrie telt meer medewerkers: 88.000. Dat is een groei van 10.000 werknemers of 13 procent (zie tabel In industrie steeg tewerkstelling enkel in farma- en voedingssector).
Sectorconcentratie
De sectoren volgens grootte en volatiliteit van de banencreatie in een lijst gieten is slechts een deel van de oefening van het Steunpunt Werk. Daarnaast gaat het na in welke mate de tewerkstelling sterk geconcentreerd is in een beperkt aantal sectoren. Eén van de onderschatte factoren die bepalen of een economie goed bestand is tegen algemene schokken en sectorale crisissen, is haar samenstelling. Als er weinig diversificatie in de tewerkstelling is, dan kan dat de weerbaarheid en de veerkracht van een economie in gevaar brengen. Als veel mensen in een bepaalde regio in één sector werken, dan kunnen er problemen ontstaan wanneer die sector verzwakt. Voorbeelden uit het verleden zijn de steelkoolindustrie in België en de auto-industrie in Detroit.
Om de sectorconcentratie van een regio of een land te meten, gebruiken economen meestal de Herfindahl-Hirschman-index (HHI). Die berekent de som van de kwadraten van de aandelen van alle sectoren in de totale tewerkstelling. Wanneer enkele grote sectoren een aanzienlijk deel van de tewerkstelling vertegenwoordigen, zal de HHI hoger liggen. Lagere waardes van de index betekenen een lagere sectorconcentratie. Ook het Steunpunt Werk hanteert die methodologie. De HHI voor Vlaanderen blijkt structureel lager te liggen dan voor Brussel en Wallonië, wat wijst op een relatief lage sectorconcentratie en dus een diversere arbeidsmarkt. De tewerkstelling is in Vlaanderen beter verdeeld over verschillende sectoren.
In Vlaanderen is de tewerkstelling beter verdeeld over de sectoren dan in Brussel en Wallonië, wat wijst op een diversere arbeidsmarkt.
Ook een internationale vergelijking is relevant. De sectorconcentratie in België behoort tot de top vijf van Europa. Als we alleen naar de industriële sectoren kijken, dan scoren we in sectorconcentratie wel lager dan het Europese gemiddelde. België heeft de op drie na hoogste HHI en staat tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Op plaats één en twee staan Roemenië en Cyprus. Een verband tussen welvaart en sectordiversificatie is er dus niet.
Volgens de auteurs van het onderzoek hoeft die hoge concentratie niet automatisch een probleem te zijn. “Er is geen een-op-eenrelatie tussen een sterke sectorconcentratie en een hoge crisisgevoeligheid. Er is evenmin een garantie dat een sterke sectorale differentiatie een grote schokbestendigheid garandeert”, staat in de studie van het Steunpunt Werk. Zeker omdat de grote sectoren in België minder vatbaar zijn voor crisissen. Als zich toch een sectorcrisis voordoet, dan zal de impact minder groot zijn en kan worden gehoopt op een vlotter herstel.
Anders zou het zijn als niet onderwijs, gezondheidszorg en kleinhandel de dominante sectoren waren. Zo zijn de automobiel- en toeristische sector zeer gevoelig voor economische neergangen. In tijden van recessie stellen consumenten de aankoop van een wagen of een dure reis uit. Dat heeft een negatief effect op de vraag en dus ook op de tewerkstelling. In de energie-intensieve sectoren werd dan weer een daling van de tewerkstelling vastgesteld, omdat stijgende energiekosten een directe impact hadden op de werkgelegenheid.
Sommige economen wijzen bovendien op de voordelen van een zekere sectorconcentratie. Dat een grote groep werknemers in een beperkt aantal sectoren actief is, kan efficiëntiewinsten meebrengen en dus ook meer economische groei. In sommige sectoren spelen schaalvoordelen en specialisatie een grote rol om competitief te blijven. Dat kan leiden tot de dominantie van één of enkele sectoren, die een groot deel van de arbeidsmarkt inpalmen.
Technologie en kennis
Zaken als digitalisering, klimaat en vergroening, artificiële intelligentie en de geopolitieke situatie kunnen de sectorconcentratie wijzigen. Hoogtechnologische en kennisintensieve sectoren winnen aan belang. Ze trekken meer mensen aan en zo neemt de concentratie toe. Maar in de studie wijst Quinten Vanrespaille erop dat dit kan leiden tot meer productiviteitsgroei, wat een belangrijke motor van de economie is geworden.
Naast de toename van de tewerkstelling tussen 2011 en 2024 in de sectoren onderzoek en ontwikkeling op wetenschappelijk gebied (+94,8%), de productie van software en ICT-consultancy (+93,8%) en de farma-industrie (+63,3%) kent ook de klassieke consultancysector een sterke groei: +63,9 procent. Daar gaat het van 38.000 naar 62.000 medewerkers. “Die groei past in de bredere economische evolutie waarin technologie en kennis aan belang winnen”, weet Vanrespaille. “Toch nemen die sectoren in 2024 zeker nog niet zo’n groot deel van de tewerkstelling in beslag.” Als die hoogtechnologische sectoren verder in belang toenemen door Vlaamse beleidsinitiatieven in het kader van het regeerakkoord en de productiviteits- en competitiviteitsagenda, zal dat wel veranderen, maar niet in die mate dat ze sectoren als onderwijs en detailhandel naar de kroon steken.