Morrelen aan de index: netto-indexering en duurzaamheidsindex liggen op de onderhandelingstafel

Formateur Bart De Wever © Belga
Alain Mouton

Om loonkostenontsporingen te beperken, denkt federaal formateur Bart De Wever (N-VA) aan een indexering van de nettolonen in plaats van de brutolonen. Een andere optie is een duurzaamheidsindex, waarbij volatiele energieprijzen minder impact hebben op de automatische loonindexering. Dat moet de concurrentiekracht van de ondernemingen stutten. Al zijn er nog andere wegen om dat te bereiken. Een overzicht.

Eerst even terug in de tijd. In de zomer van 2014 startten de onderhandelingen voor de vorming van een centrumrechtse coalitie. In oktober van dat jaar kwam het tot een regeerakkoord tussen N-VA, cd&v, Open Vld en MR. Een van de speerpunten was een indexsprong: de lonen en de uitkeringen zouden eenmalig niet automatisch worden aangepast aan de stijgende levensduurte. Dat even on hold zetten van de automatische loonindexering was nodig om de concurrentiekracht van de bedrijven te herstellen. De Belgische loonkostenhandicap ten opzichte van de buurlanden daalde van 2,9 procent in 2014 naar 1,5 procent in 2015.

Terug naar het heden. In de aanloop naar de verkiezingen van 9 juni braken de werkgeversorganisaties een lans voor een nieuwe indexsprong of zelfs het opheffen van het systeem van de automatische loonindexering. Een klassieker tijdens een electorale campagne, maar VBO, Unizo en Voka vinden dat er nu meer argumenten voor zijn dan enkele jaren geleden. De combinatie van hogere inflatie en automatische loonindexering confronteert de Belgische bedrijven opnieuw met sterk stijgende uurlonen. Meer dan in de buurlanden, zo blijkt. Dit voorjaar kwam de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) met een nieuw rapport, waaruit blijkt dat de Belgische loonkostenhandicap ten opzichte van onze buurlanden 1,8 procent bedraagt. In 2019 was er nog een negatieve loonkostenhandicap van -0,6 procent.

1/ De indexsprong: een politieke fictie

In de periode 2024-2026 zullen de loonkosten met naar verwachting 7,5 procent toenemen. En dat na de loonkostenschok van 13 procent in 2022-2023, toen de inflatie piekte ten gevolge van de energiecrisis. Dat vertaalde zich in een automatische loonindexering van 10 procent en meer. Danny Van Assche, de gedelegeerd bestuurder van Unizo: “Dat betekent iets meer dan 20 procent aan extra loonkosten in vijf jaar, onder impuls van de automatische indexering. Een dergelijke ‘indexflatie’ is ongezien. Het is duidelijk dat onze economie kampt met een loon-prijsspiraal.”

Aangezien het opheffen van de automatische loonindexering taboe is, kan een indexsprong het tij keren of de pil voor de bedrijven enigszins vergulden. Maar zo’n ingreep is politieke fictie. De federale regering die in de steigers staat, telt met Vooruit een sociaaldemocratische partij die zich al tijdens de campagne profileerde als de verdediger van de koopkracht. Daarom wil formateur Bart De Wever andere paden bewandelen om de impact van de automatische loonindexering op de concurrentiekracht van de bedrijven te matigen.

2/ Netto-indexering: weinig enthousiasme

In zijn ‘sneuvelnota’ of ‘supernota’ is sprake van een netto-indexering: daarmee worden enkel de nettolonen aangepast aan de stijgende levensduurte, en niet de brutolonen. Het gevolg zou zijn dat de bedrijven de loonkosten minder sterk zien stijgen. De koopkracht van de werknemer blijft gegarandeerd, zij het niet volledig, want vakantiegeld, eindejaarspremie en latere pensioenrechten worden berekend op basis van het brutoloon. De vraag is dan ook of een partij als Vooruit zal volgen.

Daar komt nog bij dat een netto-indexering ook impact heeft op de financiering van de sociale zekerheid, omdat minder sociale bijdragen worden betaald. Dat is ook de meest gehoorde kritiek bij de vakbonden: nettoloonsverhogingen leiden niet tot opbouw van sociale rechten en brengen minder geld in de staatskas.

Het ACV berekende dat de sociale zekerheid met een netto-indexering in 2022 en 2023 voor 9,9 miljard euro inkomsten via sociale bijdragen had gemist. Een paar jaar geleden maakte het ABVV een studie over de impact van alternatieven voor het huidige systeem van automatische loonindexering. Ook de netto-indexering werd onder de loep genomen. Naast de kritiek van het ACV wijst de socialistische vakbond op de impact voor werkloosheidsuitkering en ziekte-uitkeringen, die via deze weg na verloop van tijd niet meer stijgen. Formateur De Wever pleit evenwel niet voor een veralgemeende netto-indexering. Het mechanisme zou bijvoorbeeld enkel in werking treden bij een inflatie hoger dan 4 procent.

‘Iets meer dan 20 procent aan extra loonkosten in vijf jaar, onder impuls van de automatische indexering. Een dergelijke ‘indexflatie’ is ongezien. Het is duidelijk dat onze economie kampt met een loon-prijsspiraal’

Danny Van Assche, gedelegeerd bestuurder van Unizo

In werkgeverskringen is er evenmin veel enthousiasme. “Op zich is het natuurlijk positief dat de impact van opgelegde loonkostenstijgingen voor een stuk getemperd wordt. Maar we plaatsen wel vraagtekens bij de budgettaire kosten daarvan, gegeven de ongeziene begrotingsuitdaging waar we voor staan”, waarschuwt Robin Deman, beleidsadviseur bij de Unizo-studiedienst. Hij wijst ook op een praktisch aspect. Wanneer men vanaf een bepaalde inflatie zou kiezen voor een netto-indexering, dan is die moeilijk overal toe te passen. Bij een deel van de werknemers wordt de indexatie op jaarbasis toegekend, bij een ander deel op een kortere termijn en in sommige gevallen via het spilindexmechanisme. In dat laatste geval wordt geïndexeerd zodra er een grens wordt overschreden, zoals bij de ambtenarenlonen en de uitkeringen. Deman: “Algemeen beschouwd zou je kunnen zeggen dat een netto-index een curatief instrument is – er wordt achteraf ingegrepen, indien de inflatie te hoog was – terwijl onze economie vooral nood heeft aan een preventief instrument, zodat exogene inflatieschokken niet meer zomaar doorsijpelen in onze lonen. En dan komen we uit op onze duurzaamheidsindex.”

3/ Duurzaamheidsindex: zonder fossiele brandstoffen

De Wever laat inderdaad ook de piste open van de uitgezuiverde index of duurzaamheidsindex. De evolutie van de inflatie of de levensduurte wordt bepaald op basis van een indexkorf: een verzameling van alle producten waarmee men de evolutie van de prijzen meet. Die is ook determinerend voor de mate waarin de lonen worden geïndexeerd. Momenteel wordt de gezondheidsindex gehanteerd, waarbij de prijsevoluties van tabak, alcohol, benzine en diesel uit de korf zijn gehaald. Met een duurzaamheidsindex worden ook de prijsevoluties van fossiele brandstoffen (aardgas, huisbrandolie en hout) niet meegerekend. Dat heeft als gevolg dat de loonkosten minder snel zullen stijgen bij een energieschok zoals in 2022.

Volgens een berekening van Unizo waren de lonen in paritair comité 200 (waar 60.000 bedrijven en 500.000 bedienden onder vallen) in januari 2023 niet met 11,08 maar met 9,11 procent gestegen, indien de duurzaamheidsindex als basis was gebruikt voor de berekening. Volgens Statbel bedroeg de gemiddelde jaarinflatie van de consumptieprijsindex en de gezondheidsindex in 2022 respectievelijk 9,59 en 9,25 procent. Voor de duurzaamheidsindex komt dat op 7,32 procent.

Is deze duurzaamheidsindex voor Vooruit aanvaardbaar? Logischerwijze wel, want het is een aanpassing van de gezondheidsindex, die in 1994 werd ingevoerd door de regering-Dehaene met de Vlaamse én de Franstalige socialisten aan boord. De gezondheidsindex werd trouwens uitgevonden door toenmalig topambtenaar Michel Jadot, die een PS-signatuur heeft.

4/ Focus op bestaande energiecontracten

Een variant is het behoud van de huidige gezondheidsindex, zij het met een gewijzigde berekening van de energie-inflatie. Bij de berekening van de inflatie wordt namelijk enkel rekening gehouden met nieuwe contracten voor gas- en elektriciteit (met al dan niet een vast of variabel tarief), terwijl een meerderheid van de gezinnen tijdens de energiecrisis een contract had met een vast tarief, dat dateerde van voor de crisis. Een accuratere meting van de energie-inflatie is te vertrekken van de bestaande energiecontracten en dus de reële kosten van gezinnen voor energieproducten. Unizo pleitte in zijn verkiezingsmemorandum voor zo’n aangepaste berekening. “Een ideaal moment voor deze hervorming is na de periode van volatiele prijzen, aangezien de huidige manier van opmeten ook in omgekeerde richting werkt: dalende energieprijzen worden eveneens snel verwerkt in de inflatiecijfers.”

“Indien die duurzaamheidsindex gerealiseerd wordt, dan blijven eigenlijk enkel nog elektriciteitscontracten als energieproduct over in de indexkorf. En van die contracten eisen we dat niet langer enkel rekening wordt gehouden met nieuwe contracten, maar ook met bestaande”, zegt Deman. “Op die manier krijgen we een betere weergave van de reële prijsstijging van elektriciteit voor gezinnen. Dat is trouwens ook een vraag van Eurostat aan Statbel, en momenteel is men aan het bekijken hoe we dat kunnen realiseren.”

5/ Opt-out voor bedrijven in moeilijkheden

De voorstellen die Bart De Wever in zijn nota formuleert, zijn niet de enige die het debat over de loonindexering voeden. Tot de energiecrisis van 2022 was het stil, omdat de inflatie relatief laag lag, maar sindsdien zijn zeker uit werkgevershoek en door economen verschillende ballonnetjes opgelaten. Een ervan is de bedrijven de kans te geven op een opt-out uit de loonindexering. Concreet komt het erop neer dat een bedrijf in moeilijkheden zou kunnen kiezen voor een tijdelijk uitstel van de betaling van loonindexatie.

Unizo denkt aan zo’n systeem voor bedrijven met een sterke omzetdaling of ondernemingen die risico lopen op een faillissement. Een tijdelijke opt-out zou die bedrijven een kans geven om bijvoorbeeld naar extra financiering te zoeken. Wel rijst de vraag hoe de criteria voor een opt-out moeten worden bepaald en of een bedrijf later niet opnieuw in de problemen komt, als het een twee loonindexeringen (een gewone en een uitgestelde) moet toepassen. Deman: “Aan welke voorwaarden voldaan moet worden en of het gaat om een uitstel dan wel een definitief afstel, daarover zal onderhandeld moeten worden, bijvoorbeeld op het niveau van het paritair comité. En waarom eventueel ook niet interprofessioneel?” Het systeem bestaat in zekere zin al in Duitsland, met Öffnungsklauseln waarbij loonstijgingen lager zijn in bedrijven die het moeilijk hebben.

‘De indexering dient evenmin om aan herverdeling te doen, maar om mensen te compenseren voor de gestegen levensduurte’

Robin Deman, beleidsadviseur bij de Unizo-studiedienst

Unizo verdedigt het voorstel, omdat het een oplossing is voor de huidige, rigide loonvorming, die veel kritiek krijgt. De automatische indexering én de strikte loonnorm waarbij de lonen niet meer mogen stijgen dan in de buurlanden, verklaren die rigiditeit. Economen hebben daar al vaak kritiek op geuit, en recentelijk opende de Hoge Raad voor Werkgelegenheid in een rapport de deur naar flexibelere loononderhandelingen. Reden: tussen sectoren en bedrijven zijn er soms grote productiviteitsverschillen en dat vertaalt zich slechts gedeeltelijk in de loonvorming. Dankzij het grote gewicht van sectorale loononderhandelingen in België kunnen de verschillen in productiviteit in de bedrijfstakken deels worden ingecalculeerd, maar, zo stelt de Hoge Raad: “Het feit dat deze onderhandelingen worden ingeperkt door het opleggen van een uniforme, nationale loonnorm beperkt echter de mogelijkheden tot sectorale differentiatie.”

6/ All-inloonakkoorden: niet meer relevant

Die rigiditeit is ook de vakbonden al langer een doorn in het oog. Vandaar dat ze zich vaak hebben verzet tegen de zogenoemde all-inloonakkoorden, zoals ze vijftien tot twintig jaar geleden in een aantal sectoren werden toegepast. Het gaat hier ook om een systeem om loonkostenontsporingen ten opzichte van de buurlanden te vermijden. Concreet wordt een loonmarge voor de komende twee jaar vastgelegd: een verwachte automatische loonindexering plus eventueel een reële loonstijging daarbovenop. Wanneer in die periode blijkt dat de inflatie hoger is dan gedacht en de loonindexering hoger uitvalt, dan wordt de reële loonstijging niet volledig toegekend. Dat correctiemechanisme bestond in de periode 2005-2007 in verschillende sectoren, zoals de metaalsector, en was van toepassing op ongeveer de helft van de arbeiders. Bij de bedienden was dat systeem onbestaande. All-inakkoorden zijn anno 2024 wel veel minder aan de orde, omdat in het huidige systeem met de loonnormwet al een correctiemechanisme is opgenomen. Die houdt rekening met niet-gerealiseerde loonvooruitzichten van twee jaar eerder, zowel in de positieve als in de negatieve zin.

7/ Enkel lage lonen indexeren

Waar nog zelden over gesproken wordt is de indexering in ‘centen, geen procenten’ en de beperking van de indexering tot de laagste lonen. Dat lijkt een rechtvaardige en sociale manier om de koopkracht te beschermen en de loonkostenstijging voor de bedrijven binnen de perken te houden. Bij een centenindex ontvangt iedereen een gelijk bedrag, ongeacht het loon. Als enkel de laagste lonen worden geïndexeerd, dan hoeft dat voor de hogere inkomens geen probleem te zijn, want hun gemiste koopkrachtstijging is relatief beperkt.

Al snel rijst hier een probleem. Wat is een laag loon? Vaak wordt de grens van 2.000 euro bruto gehanteerd. 30 procent van de werknemers heeft een loon onder deze grens. Dat betekent dat de lonen van 70 procent van de werknemers niet meer zouden worden geïndexeerd. In België is de loonongelijkheid relatief laag en zou zo nog dalen.

“Wij zijn geen voorstander om niet meer te indexeren vanaf een bepaald loon: indexatie heeft niet als doel de loonongelijkheid te verminderen. Dat zal de facto gebeuren als je enkel de lage lonen laat stijgen”, zegt Robin Deman. “De indexering dient evenmin om aan herverdeling te doen, maar om mensen te compenseren voor de gestegen levensduurte. Bovendien is er dan eigenlijk een disproportionele stijging van de loonkosten van lager betaalde jobs ten opzichte van beter betaalde. Dat kan ook niet de bedoeling zijn.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content