Michael Pettis: ‘China zal vrede moeten nemen met een structureel lagere groei’
China is verslaafd aan groei, maar die verslaving is steeds moeilijker te onderhouden. Slechte investeringen, ongelijkheid en een te groot handelstekort zijn de kwalijke gevolgen. Volgens econoom en China-kenner Michael Pettis bestaat er voor China geen pijnloze manier om af te kicken.
De Chinese economie is op vele vlakken nog een raadsel en er doen veel misvattingen de ronde. Sommigen noemen ze de fabriek van de wereld, maar is dat nog zo? Andere geavanceerde economieën dichten China oneerlijke handelspraktijken toe en dreigen met importheffingen of een handelsoorlog, maar is dat nog aan de orde? Volgens nog anderen is China de groeimotor voor de rest van wereld, maar de vraag is of het dat kan blijven.
De Amerikaanse econoom Michael Pettis volgt de Chinese economische ontwikkelingen al jaren vanop de eerste rij en onderscheidt in zijn observaties feit van fictie. Na enkele jaren op Wall Street ruilde hij de handelsvloer in voor de academische wereld en ging hij aan de slag als hoogleraar economie, eerst aan enkele Amerikaanse universiteiten, waaronder Columbia, en later in China. Sinds enkele jaren geeft hij les aan de universiteit van Peking.
Het belangrijkste economische nieuws uit China van de jongste maanden waren de financiële problemen van de vastgoedontwikkelaar Evergrande. Met een schuldenberg van 2 tot 3 procent van het Chinese bruto binnenlands product (bbp) wegen de aflossingsproblemen van Evergrande zwaar op de rest van de Chinese economie. Het Evergrande-debacle legt volgens Pettis een van de structurele zwakheden bloot van het groeimodel dat China de afgelopen decennia heeft gevolgd. “In essentie komt het erop neer dat je de binnenlandse spaarquote opdrijft en die gebruikt voor binnenlandse investeringen”, legt hij uit. “Die spaarquote is het deel van het bbp dat niet opgaat aan consumptie. Je krikt die op door geld weg te sluizen van gewone huishoudens richting de rijken, bedrijven of de overheid. Huishoudens krijgen dus een minder groot deel van de economische koek, terwijl ze het grootste deel van de binnenlandse consumptie voor hun rekening nemen. Hoe minder zij krijgen van het geproduceerde bbp, hoe lager de binnenlandse consumptie zal zijn en hoe hoger de binnenlandse spaarquote.”
Ik verkies een wereld waarin landen met elkaar concurreren met productiviteit en niet met loonsverlagingen
Is dat een goed economisch model?
MICHAEL PETTIS. “Dat hangt van de context af. In de jaren tachtig had China een decennialange oorlog met Japan, een burgeroorlog en de dictatuur van Mao achter de rug. Het was een relatief gezond en goed opgeleid land, maar het was extreem arm omdat er jarenlang niet was geïnvesteerd. Op dat moment is zo’n groeimodel heel geschikt, omdat de opgedreven spaarquote in veel investeringen werd omgezet. Dat gaf China een hoge en gezonde economische groei. Het probleem is dat de kloof tussen de noodzakelijke en werkelijke investeringen op een bepaald punt is gedicht.”
Wat gebeurt er dan?
PETTIS. “Dan zou je het model moeten omgooien, alleen is nog geen enkel land daarin geslaagd. China is blijven investeren, maar die investeringen zijn steeds minder productief geworden. De economische meerwaarde ervan stijgt minder snel dan de schulden waarmee ze worden gefinancierd, waardoor de totale schuld ten opzichte van het bbp ook omhoog gaat. In China is de schuldratio sinds 2007 enorm snel gestegen door niet-productieve investeringen in vooral vastgoed en infrastructuur.”
Wat zegt dat over de staat van de Chinese economie?
PETTIS. “Het probleem van de vastgoedsector is een symptoom voor het onevenwicht in de Chinese economie. Ze hangt voor haar groei te sterk af van niet-productieve investeringen en te weinig van binnenlandse consumptie. Dat krikt de economische groei kunstmatig op, maar doet ook de schulden de pan uit swingen.”
Hoe kenter je zo’n systeem?
PETTIS. “China heeft vijf opties om dat te doen. Een eerste is het zo te laten en de schulden te laten oplopen. Een tweede is de schulden terug te dringen door die niet-productieve investeringen om te zetten in investeringen in productieve sectoren, weg van vastgoed en infrastructuur richting technologie en andere toekomstbestendige sectoren. Een derde optie is die de niet-productieve investeringen te vervangen door binnenlandse consumptie. De vierde optie is die investeringen te vervangen door meer export, oftewel een groter overschot op zijn handelsbalans. Tot slot kan het ook vrede nemen met een structureel lagere economische groei van 2 tot 3 procent door de slechte investeringen af te bouwen zonder ze te vervangen.”
Welke van die scenario’s acht u het meest waarschijnlijk?
PETTIS. “China zal in ieder geval de schulden niet oneindig laten oplopen omdat dat gewoon niet kan. Het zal ook niet gaan voor een nog groter overschot op zijn handelsbalans omdat de rest van de wereld dat niet kan absorberen. Ik denk dat men zal kiezen voor een combinatie van een verschuiving van investeringen naar meer productieve doeleinden en naar meer binnenlandse consumptie. Maar dan zal men vaststellen dat dat niet haalbaar is en zal China vrede moeten nemen met een structureel lagere groei.”
Waarom is het niet haalbaar om investeringen te verschuiven naar meer productieve sectoren zoals technologie?
PETTIS. “Omdat het om een grote verschuiving gaat. China investeert ongeveer 45 procent van zijn bbp. 60 procent daarvan gaat naar vastgoed en infrastructuur. Er moet dus enorm veel geld naar de technologiesector worden verschoven, terwijl die niet echt om kapitaal verlegen zit. Bovendien is China geen hightecheconomie. De techsector is goed voor 7 procent van de economie. In theorie is zo’n verschuiving mogelijk, in de praktijk zal dat heel moeilijk zijn.”
Geldt hetzelfde voor een verschuiving van investeringen naar binnenlandse consumptie?
PETTIS. “Binnenlandse consumptie wordt gedragen door de huishoudens, maar die krijgen in China een te klein deel van de economische koek: zo’n 55 procent terwijl dat in andere landen 65 procent of meer is. Als je hen een groter deel wilt geven, betekent dat een kleiner deel voor andere economische actoren. In China zou dat vooral van de lokale overheden moeten komen, maar dat vergt een politieke ommezwaai die ook heel moeilijk is.”
Is bovengemiddelde groei dan zo heilig voor China? Niets groeit oneindig.
PETTIS. “Heel veel actoren zijn verslaafd geworden aan de groeivoeten van de afgelopen veertig jaar. Ze daarvan af krijgen, vergt ingrijpende institutionele veranderingen in de politiek en de verdeling van de welvaart. De Duits-Amerikaanse econoom Albert Hirschman omschreef dat het best. Volgens hem is het grote probleem met economische groeimodellen dat wanneer ze succesvol zijn, ze op een punt komen dat ze niet meer moeten worden voortgezet. Alleen hebben sommige spelers in de samenleving dankzij dat groeimodel zoveel macht vergaard dat ze elke hervorming ervan zullen tegenwerken. Dat is altijd en overal het probleem met economische groei.”
Hoe past China’s exportmodel in dat plaatje?
PETTIS. “In landen die voor hun groei sterk afhangen van export heeft de binnenlandse consumptie ook maar een klein aandeel in het bbp. Wat landen produceren is ofwel voor binnenlandse consumptie of voor export. Als het ene laag is, is het andere hoog. Het probleem van China is dat zijn economie zo groot is dat ze niet alleen van export kan groeien. Een economie van die omvang heeft sterke binnenlandse consumptie nodig om stabiel te zijn, maar omdat die er ook niet is, steunt de Chinese groei vooral op die met schuld gefinancierde niet-productieve investeringen. Om dat op te lossen moet China de werknemerslonen verhogen om de binnenlandse vraag aan te zwengelen, maar daarmee schaadt het dan weer zijn export doordat het minder concurrentieel wordt.”
Voor de rest van de wereld is het probleem niet dat China zoveel produceert, maar dat de Chinezen het zich niet kunnen veroorloven die geproduceerde goederen en diensten te kopen
Welke impact heeft dat op de rest van wereld?
PETTIS. “Voor de rest van de wereld is het probleem niet dat China zoveel produceert, maar wel dat de Chinezen het zich niet kunnen veroorloven die geproduceerde goederen en diensten te kopen. Ze worden uitgevoerd naar andere landen, wat de vraag en de productie in die landen verstoort.”
Welke gevolgen heeft dat voor de wereldhandel?
PETTIS. “Landen concurreren niet met elkaar op basis van de productiviteit van hun werknemers, maar wel door hun lonen te verlagen. Duitsland heeft dat rechtstreeks gedaan met de Hartz-hervormingen aan het begin van de jaren 2000, maar het kan ook indirect door je munt te verzwakken of het sociale vangnet af te bouwen. Ook China, Japan, Zuid-Korea en Nederland zijn zo sterk kunnen groeien. Die landen hebben in vergelijking met hun handelspartners heel lage lonen tegenover hun productiviteit. Ze verlagen de vraag wereldwijd, maar nemen tegelijk een groter deel van de wereldkoek. Daarom zetten heel veel landen sinds de jaren tachtig in op loonsverlagingen. Sindsdien is het bbp wereldwijd gegroeid, maar voor Amerikanen en Europeanen zijn de lonen in de onderste helft van de loonschalen nauwelijks gestegen.”
Ligt de oplossing dan eenvoudigweg in hogere lonen?
PETTIS. “Ja, want als de lonen stijgen, zullen bedrijven en overheden verplicht zijn in productiviteit te investeren. Wanneer lonen hoog zijn, zijn er meer investeringen in innovatie. Ik verkies een wereld waarin landen met elkaar concurreren met productiviteit en niet met loonsverlagingen.”
Uw recente boek heet Handelsoorlogen zijn klassenoorlogen. Leidt het huidige economische beleid van veel landen automatisch tot handelsoorlogen?
PETTIS. “Dat hoeft niet noodzakelijk zo te zijn, maar in dit geval acht ik de kans op handelsconflicten en tariefoorlogen groot. De beste manier om zulke onevenwichten in de wereldhandel weg te werken is de algemene economische vraag te vergroten. Het is niet aan landen met een handelstekort om hun binnenlandse vraag te verkleinen, zoals vaak wordt gezegd, maar aan landen met een overschot op hun handelsbalans om hun binnenlandse vraag op te krikken. Dat hoeft niet per se via in- en uitvoertarieven of handelsoorlogen. Het kan ook door internationale kapitaalstromen aan te pakken.”
Welke rol kunnen die spelen?
PETTIS. “Landen met grote handelstekorten, zoals de Verenigde Staten, kunnen die terugdringen door de kapitaalstromen die het land binnenkomen te belasten. Het merendeel van dat kapitaal is niet op zoek naar productieve investeringen. Het is eerder speculatief kortetermijnkapitaal. Dat moet je beperken zodat je enkel dat productieve langetermijnkapitaal overhoudt.”
Hoe doe je dat?
PETTIS. “Twee Amerikaanse senatoren hebben ooit een wetsvoorstel ingediend waardoor de Fed op al het kapitaal dat de VS binnenkomt een kleine belasting zou heffen. Voor investeerders die in de VS een fabriek willen bouwen is dat geen obstakel, want zo’n investering loopt over meer dan tien jaar. Voor investeerders die enkele weken hun geld in de VS willen parkeren, is zo’n heffing wel een aderlating. Nu lossen landen met een zwakke binnenlandse vraag dat probleem op door het gespaarde kapitaal dat ze door die zwakke vraag hebben opgebouwd uit te voeren naar andere landen. Als ze dat niet meer kunnen, worden ze gedwongen hun probleem thuis op te lossen in plaats van de rest van de wereld ermee op te zadelen. Dat zou het doel moeten zijn van een nieuw internationaal handelsregime. Alleen vrees ik dat zo’n wereldwijd akkoord à la Bretton Woods er nu niet in zit.”
Bio
· Hoogleraar Finance – Peking University Guanghua School of Management
· Fellow Carnegie Endowment for International Peace
· 2002-2004: hoogleraar – Tsinghua University School of Economics and Management
· 1992-2001: hoogleraar Columbia Graduate School of Business
· 1996-2001: managing director Bear Stearns
· 1987-1996: Handelaar JP Morgan
· Auteur van Trade Wars are Class Wars (2020), The Great Rebalacing (2013), Avoiding the Fall (2013)
· Oprichter van verschillende punkrockclubs in Peking
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier