Meerjarenbegroting: geef de EU meer geld
Deze week wil Charles Michel als voorzitter van de Europese Raad een doorbraak forceren in de discussie over de Europese meerjarenbegroting. De gesprekken lopen al anderhalf jaar, maar zitten muurvast. De gierigheid en de terughoudendheid van de lidstaten zijn onterecht, als je kijkt naar de omvang van de begroting en de vruchten die eruit voortkomen.
De landen bikkelen eigenlijk om peanuts. De standvastigheid waarmee ze hun hakken in het zand zetten, is omgekeerd evenredig met de grootte van de Europese geldpot. De Europese Commissie wil met de volgende meerjarenbegroting voor 2021-2027 zo’n 1280 miljard euro uitgeven. Het Europees Parlement eist 1324 miljard. Charles Michel schoof vrijdag 1097 miljard naar voren als startpunt voor de onderhandelingen in de Raad. Dat botst zo goed als zeker op een njet van het Parlement, dat uiteindelijk zijn zegen over de meerjarenbegroting moet geven.
Rijke lidstaten betalen in verhouding het minst
Op zich stellen al die voorstellen veel geld voor, maar het is klein bier in verhouding tot de begrotingen van de nationale lidstaten. De EU heeft een jaarbegroting van zowat 160 miljard euro. Ons land alleen al geeft per jaar 80 miljard euro meer uit. De EU telt een half miljard inwoners, maar haar begroting is even groot als die van Denemarken met zijn 5,3 miljoen inwoners.
Ook in verhouding tot de totale economie verzinkt de EU-begroting in het niets. Zelfs met het hoogste voorstel van het Parlement zouden de Europese uitgaven gemiddeld op 1,3 procent van het bruto nationale inkomen (BNI) komen. Ter vergelijking, het niveau van de overheidsuitgaven van de 27 lidstaten ligt gemiddeld op 47 procent van het BNI. De EU vraagt dus aan de lidstaten minder dan een veertigste te mogen uitgeven van wat ze zelf spenderen, en toch gaan die laatste op de rem staan.
De Europese begroting bestaat grotendeels uit jaarlijkse bijdragen van de lidstaten, maar ook daar bestaan allerlei scheeftrekkingen. Zo dragen de rijkste landen het minste bij aan de EU-begroting. Duitsland, Denemarken, Zweden en Nederland hebben in de afgelopen decennia kortingen afgedongen op hun EU-bijdragen, waardoor ze in verhouding minder bijdragen dan het EU-gemiddelde, dat 0,81 procent van het BNI bedraagt.Met 0,70 procent zitten die kortingslanden daar ver onder, terwijl Bulgarije er als armste lidstaat met 0,85 procent ver boven zit. De Commissie stelt voor die kortingen langzaam te laten uitdoven en de bijdragen voor alle lidstaten op gemiddeld 0,9 procent te brengen. Dat doet de club van rijke landen echter steigeren.
De drogredenen van de nettobetalers
Die verhoging van de landenbijdragen dient twee zaken: het dichten van het gat van 13 miljard euro per jaar dat de brexit slaat, en meer geld voor modernere beleidsdomeinen zoals onderzoek, innovatie, grensbewaking, studentenuitwisseling en defensie. De tijd dat de EU vooral geld naar de boeren en arme landen sluisde, is voorbij. Die landbouw- en cohesiefondsen dalen in het Commissievoorstel tot onder 60 procent van de begroting, terwijl ze vroeger meer dan 80 procent bedroegen.
De lidstaten die op de rem staan, gebruiken daarvoor de intussen grijsgedraaide cijfers van de nettobetalers tegenover die van de nettoontvangers. Die cijfers zeggen dat armere landen in verhouding meer uit het EU-budget ontvangen dan ze erin stoppen, en omgekeerd voor de rijke landen. In de strikt boekhoudkundige zin klopt dat, maar die redenering houdt geen rekening met de bredere economische meerwaarde van het EU-lidmaatschap. De eengemaakte markt is daar het belangrijkste voorbeeld van. Voor veel lidstaten zijn de bijdragen aan de EU-begroting een peulenschil in vergelijking met hun inkomsten uit de eengemaakte markt. België zou de komende zeven jaar gemiddeld 4,3 miljard euro bijdragen aan de begroting, maar 56 miljard euro verdienen aan de Europese marktintegratie. Voor Nederland ligt dat respectievelijk op net geen 6,9 en 84 miljard. Voor Duitsland is het 33 en 208 miljard. Het is alsof je lidgeld voor de voetbalclub betaalt, maar het gratis bier in de kantine daarvan aftrekt om te kijken of je verdient dan wel verliest op je lidmaatschap.
Daarnaast zijn er voorbeelden te over van maatschappelijke en economische schaalvoordelen die niet mogelijk waren geweest zonder het Europese project, gaande van onderzoek en innovatie tot strategische infrastructuur, zoals de satellieten die Europa strategische onafhankelijkheid bieden voor een cruciale sector als navigatie.
Het schrikbeeld van een financieel onafhankelijke EU
Moesten de lidstaten zich kunnen beroepen op het argument dat zij die 0,9 procent beter zouden besteden, dan zou hun weerbarstigheid nog geloofwaardig zijn, maar vaak is het tegendeel waar. Op geen enkele begroting wordt zo nauw toegezien als op de Europese. Elke euro die de EU uitgeeft, komt onder het vergrootglas van de Europese Rekenkamer, het Europees Parlement en de lidstaten te liggen.
Bovendien zijn de wetten en de regels uit de Europese beleidskoker beter en kwaliteitsvoller dan die van de individuele landen. De Europese Commissie lanceert pas nieuwe voorstellen wanneer ze eerst alle belanghebbenden heeft gehoord en haar studiedienst uitgebreid heeft geanalyseerd wat de mogelijke impact van een nieuwe wet of regel zou kunnen zijn. En achteraf volgt een even doorgedreven evaluatie, om eventueel bij te sturen.
In Vlaanderen zijn we het anders gewoon. Hier kruipen nieuwbakken regeringspartijen in een achterkamer om er even later weer uit te komen met allerlei maatregelen die voor de verkiezingen in geen enkel partijprogramma te bespeuren vielen en waar geen enkele analyse aan voorafging.
Omgekeerd blijft een maatregel zoals rekeningrijden, waarvan de maatschappelijke baten al keer op keer in doorwrochte studies zijn aangetoond, steevast in de lade liggen. Toegegeven, in de discussie over de meerjarenbegroting is het niet ons land dat dwarsligt.
Ondanks het bovenstaande, kiezen de lidstaten ervoor de EU te gijzelen door hun bijdragen aan de Europese begroting zo laag mogelijk te houden. Laat staan dat ze de EU zouden toelaten zelf haar inkomsten te genereren, bijvoorbeeld via een CO2-taks. Een financieel onafhankelijke EU die goed op haar centen past, zou allicht te veel legitimiteit verwerven in de ogen van afgunstige politici in de lidstaten. Zij zeuren graag over de geldverslindende EU-machine, maar weigeren haar verantwoordelijkheid te geven over haar eigen centen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier