Maakt de Belgische arbeidsmarkt een inhaalbeweging? ‘We zitten nu in dezelfde situatie als Nederland 30 jaar geleden’
Vorig jaar steeg de Belgische werkzaamheidsgraad naar bijna 72 procent en groeide het aantal Belgen in flexibele vormen van werk sterk, leert een analyse van de kmo-organisatie Unizo. Toch blijft ons land nog altijd achter op onze buurlanden. “Werkloosheidsvallen en onbeperkte werkloosheidsuitkeringen blijven hinderpalen”, zegt Danny Van Assche, de gedelegeerd bestuurder van Unizo.
De kmo- en zelfstandigenorganisatie Unizo vergeleek in 2021 een aantal Belgische arbeidsmarktindicatoren met Nederland, Duitsland en Frankrijk, het referentieland Zweden en het gemiddelde van de eurozone. Met een werkzaamheidsgraad (20-65 jaar) van net geen 70 procent scoorde ons land relatief zwak. Nederland en Zweden kwamen boven 82 procent uit. Ook de gemiddelde werkzaamheidsgraad van de eurozone (71,5%) lag hoger.
In een nieuw rapport blijkt dat de Belgische werkzaamheidsgraad intussen gestegen is naar 71,9 procent vorig jaar. “Maar het verschil met de andere landen is niet kleiner geworden”, stelt Unizo-topman Danny Van Assche. “De kloof met het gemiddelde voor de eurozone, 74 procent, loopt sinds 2021 zelfs op. Er is geen sprake van een Belgische inhaalbeweging. We gaan vooruit, maar de anderen gaan nog meer vooruit.”
De jobbonus in Vlaanderen en de verhoging van het minimumloon hebben de werkloosheidsval nauwelijks of niet kleiner gemaakt
Komt dat door de lage werkzaamheidsgraad van Wallonië en Brussel (66 en 65%)? Vlaanderen gaat vlot over 76 procent.
DANNY VAN ASSCHE. “We moeten naar het Belgische gemiddelde kijken. Ik vind het vreemd dat we in Vlaanderen sterk focussen op onze werkzaamheidsgraad, terwijl het aantal openstaande vacatures zo sterk toeneemt. De oplossing voor Vlaanderen ligt in België. Als we de Belgische werkzaamheidsgraad doen stijgen, is dat voor een deel de oplossing voor de arbeidskrapte. In vrijwel elke sector is de Belgische vacaturegraad van 5,9 (het aantal openstaande vacatures in verhouding tot de banen in de privésector, nvdr) bij de hoogste in Europa, met als uitschieters de bouw, wetenschappelijke en technische beroepen, de horeca en ICT-profielen. De vacaturegraad in de eurozone bedraagt 3,3.”
België slaagt er minder dan andere landen in niet-beroepsactieven (werkend noch werkzoekend) naar de arbeidsmarkt te leiden. In 2022 was het cijfer van Zweden, waar bijna 21,6 procent van de inactieven werkt of een baan zoekt, bijna het dubbele van de Belgische 11,6 procent.
VAN ASSCHE. “België scoort daar zeer slecht. Intussen tellen we 300.000 werklozen, maar meer dan 500.000 langdurig zieken, die onder de inactieven vallen. We zitten nu in dezelfde situatie als Nederland dertig jaar geleden. De focus moet op de langdurig zieken liggen. We moeten hen uit die situatie helpen. De federale regering wil onder meer bedrijven met te veel langdurig zieken in vergelijking met het sectorgemiddelde bestraffen en sommige uitkeringen kunnen worden gekort. Daar zit een zeker evenwicht in, maar daarmee alleen komen we er niet. Het is symptoombestrijding. Unizo pleit voor een preventief beleid, opdat mensen niet zo snel uitvallen. En als ze toch langdurig ziek zijn, neem dan snel genoeg contact op, om een definitief verlies voor de arbeidsmarkt te vermijden. Daar is een rol weggelegd voor de VDAB.”
Ook de werkloosheidsvallen staan nog open. Wie overstapt van een werkloosheidsuitkering naar een laag loon, ziet vaak 90 procent van het extra inkomen wegbelast. Wat is uw oplossing?
VAN ASSCHE. “Het financiële verschil tussen werken en niet-werken is vaak te klein. De jobbonus in Vlaanderen en de verhoging van het minimumloon hebben de werkloosheidsval nauwelijks of niet kleiner gemaakt.
“Met het oog op de verkiezingen van 2024 heeft Unizo voorstellen geformuleerd. De kloof tussen de loonkosten voor een werkgever en het nettoloon voor een werknemer moet kleiner worden. Beperk daarom de progressiviteit in de personenbelasting, enerzijds door de belastingvrije som te verhogen, wat de belastingdruk op inkomsten uit arbeid verlaagt, en anderzijds door de belastingschijven te verbreden, wat de belastingdruk op de middeninkomens verkleint. De duurtijd van werkloosheidsuitkeringen zou afhankelijk moeten zijn van het aantal gewerkte jaren, met een maximum van twee jaar. Onbeperkte werkloosheidsuitkeringen blijven een hinderpaal.”
Uit uw studie blijkt dat het aandeel werknemers dat soms of altijd in flexibele arbeidsvormen werkt, gestegen is van 26 naar 32 procent. Daar is België een middenmoter. Goed nieuws?
VAN ASSCHE. “Ik zie een compensatie na corona, met meer studentenarbeid, meer Belgen in avondwerk en een toenemend aantal mensen met flexi-jobs. We zijn bijzonder tevreden dat de federale regering het aantal sectoren dat een beroep kan doen op flexi-jobs heeft uitgebreid. Bij de verhuissector, de groencentra en de uitvaartsector was dat echt nodig. Dat er strengere voorwaarden aan worden gekoppeld, is minder aangenaam. Dat men mensen in flexi-jobs nu de baremieke minima uit de sector zal betalen, is begrijpelijk. De verhoging van de patronale bijdragen van 25 naar 28 procent is problematischer. Voor een gewone werknemer is dat 25 procent. Als de regering een hogere bijdrage wilde, had ze de werkgevers evengoed een solidariteitsbijdrage van 3 procent kunnen opleggen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier