Het hoger onderwijs heeft meer geld nodig: ‘We lopen achter op de realiteit’
Vlaanderen geeft ruim een kwart van zijn begroting uit aan onderwijs. Vooral het secundair onderwijs profiteert daarvan. In het hoger onderwijs scoren we onder het OESO-gemiddelde. Een paradox voor een gebied die zich als kennisregio profileert.
In 2018 hintte de werkgeversorganisatie Voka al dat de volgende Vlaamse regering werk moest maken van een herziening van het financieringsmodel van het hoger onderwijs. Dit jaar deden de universiteiten en de hogescholen een oproep om weer extra middelen uit te trekken voor het hoger onderwijs, na de besparingen van de jongste jaren. “Wij vragen een hogere basisfinanciering”, betoogt Eric Vermeylen, de secretaris-generaal van de Vlaamse Hogescholenraad. “Volgens onze berekeningen besteedt Vlaanderen slechts 1,3 procent van zijn bruto regionaal product aan het hoger onderwijs. Dat is onder het OESE-gemiddelde.”
Diverse geldstromen
Op basis van de berekeningen in de paper die Voka vorig jaar publiceerde, bedraagt de omzet van het Vlaamse hoger onderwijs afgerond 3 miljard euro. In grote lijnen zijn er vijf financieringsstromen. Daarvan zijn er drie van publieke oorsprong, van het departement Onderwijs en het departement Economie, Wetenschap en Innovatie. De andere twee vallen onder de noemer private financiering ¬ denk aan contractonderzoek (universitair onderzoek in opdracht van een bedrijf) en aan eigen inkomsten zoals inschrijfgelden, schenkingen en inkomsten uit huur of van studentenrestaurants.
Volgens Voka-expert Jonas De Raeve is een hervorming van het financieringsmodel nodig. “De instellingen hebben een grote autonomie om hun publieke middelen te besteden”, zegt hij. “Volgens ons moet het financieringsmodel een instrument zijn om de juiste prikkels te geven. De financiering beloont nu vooral de hoge studentenaantallen en het aantal opleidingen. Bepaalde bedrijfsgerichte opleidingen worden benadeeld door een puntensysteem. Wij denken dat onderwijsinstellingen juist moeten worden beloond als ze zich richten op expertise waar het economische weefsel in de regio om vraagt.”
De Vlaamse universiteiten en hogescholen pleiten voor een verhoging van de publieke financiering. “Die loopt al jaren achter op de realiteit”, zegt Koen Verlaeckt, de secretaris-generaal van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). “Tussen 2008 en 2017 is onze financiering in reële termen met 22 procent gestegen, maar het personeelsaantal ging met 24 procent omhoog en het aantal studenten is verdubbeld. Door de onderindexering van onze werkingsuitkeringen in de afgelopen jaren lag het budget van de Vlaamse universiteiten in 2018 bijna 300 miljoen lager dan het had moeten zijn. Bovendien heeft de Vlaamse regering het kliksysteem – het stuk van de financiering dat is gekoppeld aan de toenemende studentenaantallen – een aantal keer niet toegepast. Dat leidt ertoe dat 15.000 studenten niet zijn gefinancierd via de basisfinanciering.”
De financiering beloont nu vooral de hoge studentenaantallen en het aantal opleidingen” Jonas De Raeve, Voka
Meer private middelen
Voka ziet een oplossing in meer financiering uit private bronnen. Volgens de werkgeversorganisatie komt slechts 12 procent van de financiering van het Vlaamse hoger onderwijs uit private middelen. Daarmee doen we het duidelijk slechter dan andere Europese landen die zich ook als kennisregio profileren. Verlaeckt nuanceert: “De redenering klopt alleen als je de totaliteit van onze bedrijfsopbrengsten deelt door het aantal studenten, maar in onze bedrijfsopbrengsten zitten ook inkomsten uit onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Een kwart van onze inkomsten komt al uit private middelen en valorisatieonderzoek. Volgens de berekeningen van Voka investeerde de overheid 15.440 per student in 2017. Als je enkel naar de werkingsuitkeringen voor onze onderwijsopdracht kijkt, kom je op 6939 euro per student. Dat is een wereld van verschil.”
Ook de hogescholen vinden dat de overheid meer inspanningen kan doen. Vermeylen: “Gemiddeld spenderen OESO-landen 1,6 procent van hun bruto binnenlands product (bbp) aan het hoger onderwijs en het ermee verbonden bredere beleid. Vlaanderen scoort met 1,3 procent ruim onder die norm. Dat gaat algauw om zo’n 750 miljoen euro minder.”
“De universiteiten leveren al grote inspanningen om te diversifiëren”, zegt Verlaeckt. “De inkomsten uit contractonderzoek en wetenschappelijke dienstverlening zijn gestegen van 219 miljoen euro in 2014 naar 247 miljoen euro in 2018. We komen van 136 miljoen euro in 2008. We gaan in tien jaar naar een verdubbeling. Ook de stijging van de internationale inkomsten is duidelijk: van 88 miljoen euro in 2014 naar 146 miljoen in 2018. ”
Siamese tweeling
Deze week publiceerde de OESO haar jongste internationale onderwijsvergelijking Education at a Glance. Daaruit blijkt de overheid 85 procent van de kostprijs van het hoger onderwijs draagt. De bijdrage van de gezinnen behoort bij de laagste. Het gaat om Belgische cijfers over zowel onderzoek als onderwijs, maar ze zijn vergelijkbaar voor beide gemeenschappen, zegt OESO-expert Dirk Van Damme. “Per student in het hoger onderwijs is dat een veeleer laag bedrag. Dat heeft te maken met het open financieringssysteem, dat leidt tot hoge studentenaantallen in bacheloropleidingen. Omdat we minder aan de toegangspoort selecteren, is er voor universiteiten en hogescholen minder geld per student beschikbaar. Maar er is wel een belangrijk verschil tussen onderzoek en onderwijs.”
Zonder de nodige investeringen in het hoger onderwijs krijg je een innovatieparadox, die de performantie van de arbeidsmarkt aantast” Eric Vermeylen, Vlaamse Hogescholenraad
Door de inhaaloperaties van diverse Vlaamse regeringen zit de financiering van het wetenschappelijk onderzoek wel op kruissnelheid. Vlaanderen is op de goede weg om de Europese doelstelling te halen die bepaalt dat elke lidstaat 3 procent van zijn bbp moet investeren in onderzoek en ontwikkeling. Maar onderzoek en onderwijs vormen een Siamese tweeling. “In verkiezingsprogramma’s stelt nooit iemand die 3 procentnorm ter discussie. Maar als je daar geen vergelijkbare maatstaf voor het onderwijs tegenover zet, wie gaat dat onderzoek dan uitvoeren?” vraagt Vermeylen. “Zonder de nodige investeringen in het hoger onderwijs krijg je een innovatieparadox, die de performantie van de arbeidsmarkt aantast. Daarom denken we dat er 180 miljoen euro extra middelen voor het onderwijs nodig zijn. Dat is 1500 euro extra per student.”
De universiteiten vragen prioriteit te geven aan de investeringskredieten voor het patrimonium. Volgens hun memorandum moeten die worden opgetrokken tot 110 miljoen euro. Nu bedragen de investeringskredieten voor het patrimonium voor de vijf universiteiten samen slechts 31 miljoen euro. “De druk op de infrastructuur wordt steeds groter door bouwtechnische ingrepen om aula’s, labo’s en gebouwen klimaatneutraal te maken of om het toenemende aantal studenten en personeelsleden te huisvesten.”
Daarnaast signaleert de VLIR dat de middelen voor onderzoek weliswaar zijn toegenomen in de afgelopen legislatuur, maar dat er voor het behalen van de Europese doelstelling nog 400 tot 600 miljoen euro bij moet komen. Dat is een serieuze inspanning. “Bovendien is het ook belangrijk de middelen gelijkmatiger te verspreiden en meer oog te hebben voor fundamenteel onderzoek. In Vlaanderen gaat 49 procent naar basisonderzoek. In Nederland is dat 75 procent en in Zweden 68 procent.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier