Het ABVV blokkeert het sociaal overleg
Kan het interprofessioneel overleg zonder het ABVV? De socialistische vakbond heeft de voorbije jaren nooit een echt positieve bijdrage geleverd, leert de recente geschiedenis.
Kan het interprofessioneel overleg zonder het ABVV? De socialistische vakbond heeft de voorbije jaren nooit een echt positieve bijdrage geleverd, leert de recente geschiedenis.
Het ABVV wil deelnemen aan het sociaal overleg, maar het eist wel dat de regering eerst een aantal thema’s uitklaart. Zo vraagt de socialistische vakbond garanties over de enveloppe voor de welvaartskoppeling van de sociale uitkeringen. Daarnaast wil het ABVV waarborgen dat de index niet gemanipuleerd wordt via een herziening van de indexkorf.
Bij de vakbond heerst grote ergernis over de loonmatiging die de federale regering wil opleggen. Die besliste dat de lonen de komende twee jaar niet meer dan de index mogen stijgen. Omdat loonvorming steevast het hoofdgerecht van het tweejaarlijkse interprofessioneel overleg vormt, is er nu bij het ABVV weinig enthousiasme om aan tafel te komen. De facto bestaat de taak van de sociale partners er straks in een soort van afgeslankt akkoord na te streven met thema’s als een hoger minimumloon, hogere sociale uitkeringen en een flexibelere arbeidsmarkt.
Fietsen en omkijken
De vraag is echter of het wel een verschil zal maken als het ABVV er nu al dan niet bij is. Wanneer we de recente geschiedenis van het sociaal overleg onder de loep nemen, blijkt dat een balorig ABVV het sociaal overleg vaak een spaak in het wiel heeft gestoken. Een relevant voorbeeld is de wet op het concurrentievermogen, die in 1996 boven de doopvont werd gehouden. Die wet bepaalt dat de sociale partners erover moeten waken dat de loonkosten in België niet sneller stijgen dan in de drie buurlanden. Door het afspreken van een loonnorm moeten de sociale partners proberen die loonkostenevolutie binnen de perken te houden.
Maar in 1996 was het al meteen prijs. De basis van het ABVV eiste aanzienlijke loonsverhogingen en voerde de druk op met een 24 urenstaking. Die legde het sociaal overleg stil. Er kwam geen interprofessioneel akkoord (IPA) en de regering moest een maximale loonstijging van 6,1 procent voor 1997-1998 opleggen.
De drie daaropvolgende sociale akkoorden keurde het ABVV wel goed, maar dat gebeurde zelden met veel enthousiasme. De nationale top moet constant fietsen en tegelijk omkijken. De druk van de machtige centrales als de bediendebond BBTK (met 400.000 leden de grootste centrale) en de Algemene Centrale is enorm, net als die van de Waalse vleugel.
Het gewicht van de hardliners is zo groot geworden dat ze steeds meer hun standpunt opleggen aan het ABVV. Dat was het geval voor het IPA 2005-2006, dat het ABVV afkeurde. Eigenlijk is de socialistische vakbond enkel bereid zijn fiat te geven aan een sociaal akkoord wanneer sprake is van een substantiële reële loonstijging boven op de index. In januari 2007 knalden de champagnekurken bij het ABVV. Toen werd een indicatieve loonnorm van 5 procent afgesproken. Dat ‘indicatieve’ betekende dat de sectoren akkoorden mochten afsluiten die een stuk boven die 5 procent gingen. De vakbonden noemde dat IPA “het beste akkoord in jaren”. Resultaat was wel dat onze loonkostenhandicap ten opzichte van de buurlanden bleef toenemen. Tot 5,2 procent vandaag.
Het meest recente IPA, dat van 2011-2012, was een vernedering voor de nationale ABVV-top. Rudy De Leeuw en Anne Demelenne hadden namens het ABVV hun handtekening onder het akkoord gezet. Een paar dagen later stemde hun achterban het IPA weg. (A.M.)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier