Dit zijn de vijf vergeten zwakheden van de Belgische economie
Over een jaar, op 9 juni 2024, gaan we met z’n allen naar de stembus. De federale regering die daarna gevormd zal worden, staat voor een zware opdracht: de begroting saneren, de werkzaamheidsgraad optrekken en de vergrijzing betaalbaar houden. Maar dat is lang niet alles. Ze moet ook een reeks vergeten zwakheden van de Belgische economie aanpakken. We nemen er vijf onder de loep.
1/ De productiviteitsgroei valt stil en bedreigt onze toekomstige welvaart
Het is een paradox: België behoort al decennia tot de vijf productiefste landen ter wereld, maar onze productiviteitsgroei is aan het stilvallen. In de jaren negentig groeide de productiviteit nog met 2 procent per jaar, ondertussen is dat amper 0,5 procent (zie grafiek Belgische productiviteitsgroei vertraagt al jaren). “Dat baart mij al lang zorgen, want het is veruit de belangrijkste determinant van onze toekomstige welvaart”, waarschuwt Bart Van Craeynest, hoofdeconoom van de Vlaamse werkgeversorganisatie Voka. “Volgens mij is dat het grootste van al onze economische problemen. Die groei vertraagt natuurlijk overal in de westerse wereld, maar in België toch in sterkere mate.”
‘Er verdwijnen te weinig bedrijven in België en er komen er te weinig nieuwe bij’
Bart Van Craeynest, Voka
Dat heeft verschillende oorzaken. Een oud zeer is het gebrek aan overheidsinvesteringen. Die komen amper boven 2 procent van het bruto binnenlands product (bbp) uit. Ook de krapte op de arbeidsmarkt, en vooral het tekort aan technische en STEM-profielen (wetenschappen, technologie, engineering en wiskunde), weegt op de bedrijven en de investeringen die de productiviteit verhogen. Het maakt dat de groene en de digitale transities een traag proces zijn (zie punt 4). Van Craeynest: “Normaal vertaalt de digitale transitie zich in een hogere productiviteit, maar het blijft afwachten wanneer we daar iets van merken. Een gebrek aan innovatie is een andere verklaring. Of beter: de innovatie is vooral een zaak van een aantal topbedrijven en te weinig van kmo’s. Op zich investeren we in België relatief veel in onderzoek en ontwikkeling (3,4% van het bbp in 2020, in de top vijf in de Europese Unie), maar blijkbaar krijgen we de hele economie niet mee. Onderzoeksinstellingen slagen er te weinig in de resultaten van innovatie om te zetten in verkoopbare producten en diensten.”
De zwakke ondernemingsdynamiek speelt ook een rol in de slabakkende productiviteitsgroei. “Simpel gezegd: er verdwijnen te weinig bedrijven in België en er komen er te weinig nieuwe bij”, stelt Van Craeynest vast. “Tot voor twee jaar kwamen er in dit land meer starters bij, maar internationaal bengelen we achteraan in het peloton. Dat komt omdat ondernemers in dit land heel wat hindernissen moeten overwinnen, zoals de complexe regelgeving. Uit enquêtes blijft ook dat ondernemersrisico’s nemen hier onvoldoende wordt geapprecieerd.”
Dat staat niet los van het probleem van de vele zombiebedrijven in ons land. Dat zijn ondernemingen die ouder zijn dan tien jaar, maar amper winst maken, zware financiële lasten torsen en helemaal niet innovatief zijn.
“Al die factoren hinderen de productiviteitsgroei. En dat is een probleem in het licht van de oplopende vergrijzingsfactuur”, waarschuwt de Voka-hoofdeconoom. “De rapporten van de Studiecommissie voor de Vergrijzing tonen aan dat die kosten minder zwaar oplopen als de productiviteit sterker stijgt. Sommige simulaties van de pensioenkosten zijn een onderschatting, omdat ze uitgaan van een versnelling van de productiviteitsgroei, in bepaalde gevallen tot boven 1 procent. Ik zie dat niet direct gebeuren. Als die versnelling er niet komt, dan zal de vergrijzingsfactuur sneller stijgen, net zoals de overheidsschuld.”
Een voorbeeld uit het Vergrijzingsrapport van vorig jaar toont dat pijnlijk aan. Als de productiviteit jaarlijks groeit met 1,5 procent, loopt de vergrijzingsfactuur op tot 27 miljard euro. Als de groei rond 1 procent schommelt, kijken we over dertig jaar aan tegen een factuur van 40 miljard euro. Helaas steeg de productiviteit de voorbije kwarteeuw met amper 0,7 procent per jaar.
2/ De deur naar meer of hogere vermogensbelastingen is dicht
In België is er zelfs ter linkerzijde een consensus dat de belastingdruk op arbeid te hoog is. Om een verlaging te compenseren, grijpen politici echter al te snel naar een gemakkelijkheidsoplossing: hogere en nieuwe vermogens- of vermogenswinstbelastingen. Helaas zit België ook voor dat soort heffingen in het Europese koppeloton. Kapitaal wordt wel degelijk al zwaar belast in België, in tegenstelling tot wat sommigen beweren. De inkomsten uit belastingen op vermogen bedragen hier al 4 procent van het bbp, enkel in Frankrijk is dat nog meer.
“De belastingen op vermogensinkomsten zijn hoog en bovendien onevenwichtig verdeeld”, legt Bart Van Craeynest uit. “Als een van de weinige landen is er in België geen taks op meerwaarden uit aandelen. Maar allerlei vermogensopbrengsten worden met een roerende voorheffing van 30 procent belast. Je zou kunnen zeggen dat de fiscale inkomsten uit vermogenswinsten hoog zijn omdat hier veel kapitaal zit, maar de fiscale druk weegt ook zwaar.”
Dat blijkt uit de impliciete belasting op vermogen, de verhouding tussen de belastinginkomsten en de belastbare basis, in dit geval dus allerlei inkomsten uit kapitaal. Die ligt in België op 37 procent. Dat is meer dan in de buurlanden (35%) en ook hoger dan in Scandinavië (30%), dat nochtans bekendstaat om zijn hoge fiscale druk (zie grafiek België belast arbeid en kapitaal al zwaar).
Het belet de politici niet om voorstellen te lanceren voor een algemene vermogensbelasting. Van Craeynest: “De PVDA spreekt van een ‘miljonairstaks’. De vraag is wat die zou opbrengen. De PVDA verwacht 8 miljard euro, maar dat is onwaarschijnlijk. Bovendien zouden we met zo’n belasting los aan kop staan in de Europese Unie, en dat is onhoudbaar. Ik weet dat men dat weglacht aan de linkerzijde, maar het is een feit dat kapitaal heel mobiel blijft. Je kunt ook denken aan verschuivingen binnen de vermogensfiscaliteit, met lagere tarieven en een bredere basis. Maar hoe dan ook is het een vergissing te denken dat je allerlei problemen, ook budgettaire, kunt opvangen met meer of hogere kapitaalbelastingen.”
‘De Waalse economie heeft nog maar eens een decennium van relatieve en absolute achteruitgang achter de rug.’
Bart Van Craeynest, Voka
Het maakt dat er in België weinig ruimte is voor nieuwe belastingverschuivingen. Hooguit is een gedeeltelijke verschuiving richting belastingen op consumptie (zoals btw) mogelijk. Daar ligt het Belgische impliciete belastingtarief met 15 procent op het EU-gemiddelde. Het totaalbeeld toont in elk geval een verschil met de jaren tachtig en negentig. Toen moesten ook zware saneringen worden doorgevoerd, maar er was wel nog wat ruimte om nieuwe of hogere belastingen op te leggen.
3/ De welvaartskloof tussen Vlaanderen en Wallonië wordt opnieuw groter
In het landenrapport over België dat de Europese Commissie vorige week publiceerde, wordt het bbp per inwoner van de Belgische provincies afgezet tegenover het Europese gemiddelde. Met uitzondering van Waals-Brabant scoren alle Waalse provincies daaronder. In Henegouwen bedraagt het bbp per inwoner slechts 76 procent van het EU-gemiddelde. In alle Vlaamse provincies, met uitzondering van Limburg (99%), ligt het inkomen per inwoner hoger dan dat gemiddelde. Het bbp per inwoner in Vlaanderen bedraagt 43.300 euro, in Wallonië 31.700 euro.
Die welvaartskloof tussen Vlaanderen en Wallonië is niet nieuw. Maar de Waalse politici maakten zich de voorbije jaren sterk dat de achterstand zou verkleinen. Dat narratief werd ondertussen bijgesteld: er is een kloof, maar die zou niet groter worden.
Maar zelfs dat klopt niet, als we andere cijfers van de Europese Commissie erbij nemen. De Waalse economie heeft nog maar eens een decennium van relatieve en absolute achteruitgang achter de rug. Enkel Waals-Brabant maakt een inhaalbeweging. De andere Waalse provincies zien de achterstand op de Vlaamse provincies verder oplopen. Tussen 2011 en 2021 groeide het Belgische bbp per inwoner met 0,23 procent per jaar, een stuk onder het EU-gemiddelde van 0,61 procent. In de Vlaamse provincies is het bbp per hoofd in die periode op jaarbasis met 0,54 tot 1 procent gestegen. In de Waalse provincies (Waals-Brabant uitgezonderd dus) bleef de bbp-groei per inwoner rond 0 procent hangen of nam die op jaarbasis zelfs af met 0,5 procent. Economisch groeien noord en zuid opnieuw uit elkaar.
Van Craeynest: “Je ziet het ook aan de evolutie van de werkzaamheidsgraad. Die neemt in Vlaanderen wat sneller toe dan in Wallonië, waar er de voorbije jaren zelfs bijna een stilstand was. De Vlaams-Waalse verschillen zijn een belangrijke reden waarom de politiek op federaal niveau niets meer gedaan krijgt. De economische dynamiek is zo anders, de voorkeuren voor oplossingen zijn zo uiteenlopend dat je niet meer met een uniform beleid tot een oplossing kunt komen. Daarom ook ons pleidooi om de arbeidsmarkt en de gezondheidszorg te regionaliseren, met de nodige responsabilisering. Want federaal kun je in het beste geval kleine stappen zetten, die niet in verhouding staan tot wat dit land echt nodig heeft. Als de verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië nog meer toenemen, stijgt volgens mij het risico op een volledige politieke blokkering.”
‘Voor levenslang leren doen we het al langer slecht. In veel domeinen, niet alleen IT, zijn verregaande opleidingsinspanningen nodig’
Bart Van Craeynest, Voka
4/ België is niet klaar voor digitale en groene transitie
“De welvaartscreatie is smaller in België dan elders in Europa”, staat in het jaarverslag 2022 van de Nationale Bank. Een van de belangrijkste oorzaken daarvoor is bekend: de werkzaamheidsgraad is hier lager dan in de buurlanden en de Noordse referentielanden. Een andere, soms vergeten negatieve factor is wat de Nationale Bank de “energie-intensiteit van het bbp” noemt. In mensentaal: België heeft aanzienlijk meer energie nodig dan andere landen om eenzelfde hoeveelheid waarde te creëren. Dat heeft onder andere te maken met de vele energie-intensieve bedrijven, wat ons land kwetsbaarder maakt in periodes van hoge energieprijzen. Daarom ook de oproep van de Nationale Bank om niet te vertragen op de weg richting koolstofneutraliteit.
Daarnaast vraagt het jaarverslag meer aandacht voor de digitale transitie. Ook daarin lopen we achterop. Dat blijkt uit de rankings van het International Institute for Management Development (IMD) in Lausanne. Voor investeringen in telecommunicatie en cyberveiligheid staat België op respectievelijk de 43ste en 35ste plaats op 63 landen.
“België is onvoldoende klaar voor de digitale en groene transitie”, zegt Bart Van Craeynest. “Een van de problemen is het tekort aan menselijk kapitaal. Er zijn onvoldoende werkkrachten om ervoor te zorgen dat de digitale transitie verloopt zoals het moet.” Van de langgeschoolden tussen 25 en 34 jaar heeft slechts 21 procent een STEM-diploma. Volgens IMD staat België daarmee in een ranking van 60 landen op de 57ste plaats. “Het probleem zit niet alleen in het onderwijs, maar ook in de reskilling achteraf”, waarschuwt Van Craeynest. “In levenslang leren doen we het al langer slecht. In veel domeinen, niet alleen IT, zijn verregaande opleidingsinspanningen nodig. Dat los je niet in één keer op. Het is een uitdaging voor de komende twintig tot dertig jaar.”
‘Heel dramatisch is het tekort op de lopende rekening niet, maar het is een bijkomende bezorgdheid naast onze andere zwakheden, zoals het begrotingstekort en de vergrijzingsfactuur’
Geert Langenus, Nationale Bank
Dat is ook de waarschuwing van de Nationale Bank: “Naast hogere studies vormen de verwerving van digitale en technologische vaardigheden voor iedereen een uitdaging voor de toekomst. Zeker de vaardigheden op het gebied van groene technologie zullen steeds belangrijker worden voor een succesvolle klimaattransitie.”
5/ België leeft op de poef van het buitenland
Jarenlang had België een overschot op zijn lopende rekening, maar dat is in 2022 weggesmolten en zelfs geëvolueerd naar een tekort van ruim 4 procent van het bbp. De lopende rekening bestaat uit de goederen- en dienstenrekening (exportontvangsten en importuitgaven) en de inkomensrekening (primaire inkomens en inkomensoverdrachten van en naar het buitenland). Landen met een tekort op de lopende rekening zijn ‘nettobesteders’: hun gezinnen, bedrijven en overheid geven meer uit in de vorm van consumptie of investeringen dan het nationaal beschikbaar inkomen. Ze leven met andere woorden boven hun stand.
Dat België sinds vorig jaar in die situatie zit, komt in eerste instantie door de sterk gestegen factuur van het gas dat ingevoerd wordt. De netto-energiefactuur van België tegenover de rest van de wereld is in twee jaar tijd meer dan verdubbeld. Ondertussen zijn de energieprijzen weer sterk gedaald en zou het kunnen dat het tekort op de lopende rekening een momentopname was. Toch lijkt er meer aan de hand te zijn, want zelfs zonder de energiefactuur ging de Belgische goederenbalans achteruit (export min import) en droeg die dus eveneens bij tot het tekort op de lopende rekening.
“Volgens de recentste gegevens bedroeg het tekort 3,6 procent van het bbp. Die statistieken zijn nogal volatiel, maar het lijkt dat het deficit ook na revisie groot blijft”, zegt Geert Langenus, econoom bij de Nationale Bank. “De eerste oorzaak is inderdaad de gasprijsschok. Ondertussen zijn de Belgen veel minder energie gaan verbruiken. Dat effect is dus tijdelijk. Ook de goederenbalans is duidelijk negatief geworden. In 2021 voerde België veel covid-vaccins uit, wat heeft gecamoufleerd dat de andere goederenuitvoer negatiever is geworden. Kort door de bocht: de industriële uitvoerbasis verschraalde.”
Een tekort op de lopende rekening moet uiteraard worden bijgepast en in dit geval gebeurt dat door buitenlandse leningen of door onze spaarreserves aan te spreken. België leeft dus op de poef van het buitenland. “Je zou kunnen zeggen dat we nu interen op de Belgische rijkdom in het buitenland”, legt Langenus uit. “De voorbije jaren heeft België dankzij de overschotten op de lopende rekening gelukkig een groot spaartegoed in het buitenland opgebouwd. Ons land heeft een zeer voordelige internationale activapositie, te waarde van 54 procent van het bbp. Alleen Nederland en Duitsland doen van de eurolanden nog beter. België heeft in het verleden dus heel wat internationaal vermogen opgebouwd, door de privésector uiteraard. Nu gaat daar 3,5 procent vanaf. Is dat erg? Op korte termijn niet. Maar als onze concurrentiepositie de komende jaren bijvoorbeeld door stijgende loonkosten wordt aangetast, dan zal die industriële basis verzwakken e zal ook onze internationale vermogenspositie worden geraakt.”
Die reserves blijvend aanspreken, maakt de Belgische economie kwetsbaarder. Langenus: “Natuurlijk zal het tekort in 2023 kleiner zijn, omdat de energiefactuur meevalt. Daarmee zal België meer aansluiten bij de onderliggende trend van een klein tekort op de lopende rekening. Over de loonkosten moeten we nog panikeren, want die stijgen in de buurlanden ook. Heel dramatisch is dat tekort op de lopende rekening dus niet, maar het is een bijkomende bezorgdheid naast onze andere zwakheden zoals het begrotingstekort en de vergrijzingsfactuur. Zeker als je de dalende spaarquote van de particuliere sector ziet.”
Voka-hoofdeconoom Bart Van Craeynest sluit zich daarbij aan. “De vraag is of dit tekort structureel blijft”, stelt hij. “Als de loonkostenhandicap blijft toenemen, kan dat op termijn een probleem worden. Nu is nog onduidelijk wat de impact is op de exportmogelijkheden op de lange termijn. Ik zou het in de gaten houden, maar het tekort op de lopende rekening is niet de grootste bezorgdheid. Nog niet.”
Lees ook:
0,5 procent bedraagt de Belgische productiviteitsgroei nog, tegenover 2 procent in de jaren negentig.
4 procent bedroeg het Belgische tekort op de lopende rekening in 2022.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier