De zin en onzin van een bankierseed
Laurent Michiels, lid van studentenorganisatie Capitant, vraagt zich af wat een eed van een bankier waard zou kunnen zijn.
Elke maand laat trends.be een student van Capitant aan het woord.
Vandaag is het de beurt aan Laurent Michiels.
Op vraag van minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) stelde een groep financieel-economische experts onlangs een rapport op met daarin tien aanbevelingen die de Belgische financiële sector weerbaarder en competitiever moeten maken. Eén ervan is om – naar het voorbeeld van onze Noorderburen – een eed voor bankiers in te voeren. Gezien de aandacht vooral op andere aanbevelingen zoals de afschaffing van het fiscaal voordeel voor spaarboekjes werd gevestigd, zal ik in dit stuk wat meer op de bankierseed inzoomen.
In de nasleep van de financiële crisis in 2007-2008 werden al meerdere maatregelen genomen met als doel overmatig risicogedrag in te perken en zo ook het vertrouwen in het bankwezen te herstellen en het morele faillissement van de sector af te wenden. Echter, onder meer het Libor-schandaal, waarbij de rentekoersen werden gemanipuleerd, zorgde ervoor dat de reputatie van bankiers besmeurd bleef. In Nederland ging men al een stapje verder in het nemen van maatregelen en werd – in lijn met de Calvinistische traditie- een bankierseed geïntroduceerd. Ook in het Verenigd Koninkrijk werden reeds stappen in deze richting ondernomen. De bedoeling is dat bankiers zichzelf tot een bepaalde gedragscode verbinden, waarbij overtreding van de regels tot juridische sancties leidt. Op die manier wordt gepoogd bankiers een bewustzijn aan te meten door ze individueel moreel verantwoordelijk te stellen en expliciet de lijnen uit te tekenen waarbinnen ze kunnen handelen. Een code waaraan men herhaaldelijk herinnerd wordt bij het nemen van beslissingen kan inderdaad effectief zijn in het sturen van gedrag, zo bleek uit een studie die gedragspsycholoog Dan Ariely beschrijft in zijn boek ‘Predictably Irrational’.
Als argument voor de introductie van een eed wordt soms naar andere omgevingen verwezen waar die al succesvol bleek. Zo is er de eed van Hippocrates voor artsen of een eed voor advocaten. Dit zomaar doortrekken naar de financiële wereld zou natuurlijk kort door de bocht zijn, aangezien er een groot onderscheid bestaat tussen de hierboven vermelde beroepen en het veel heterogenere bankiersberoep. Een arts bijvoorbeeld neemt beslissingen oog-in-oog met zijn patiënt waarbij men hetzelfde doel nastreeft: het lijden van de patiënt verlichten. Bij bankiers daarentegen gaat het er veel complexer aan toe met meerdere tussenpersonen en conflicterende belangen bij één en dezelfde transactie, en wordt het handelen gereduceerd tot het ingeven van cijfers via de computer. Een ander voorbeeld vinden we bij de Harvard Business School, waarbij men vorig jaar overging tot het opleggen van een eed bij inkomende studenten nadat bleek dat er massale fraude was gepleegd bij examens. Men oordeelde er dat gedragscodes die wenselijk gedrag expliciet maken, en niet louter dienen als sanctioneringsmechanisme, ervoor kunnen zorgen dat de integriteit en het vertrouwen worden verhoogd.
De zin en onzin van een bankierseed
Uiteraard volstaat een eed an sich niet om frauduleus gedrag in de toekomst te voorkomen. Indien een eed slechts bestaat uit wat hol taalgebruik en ingevoerd wordt in een verdorven formele cultuur gekenmerkt door weerstand tegen verandering, is hij slechts een symbolisch vodje papier dat gedoemd is te mislukken. In Nederland werd hieromtrent al heel wat kritiek geuit op het feit dat de eed vooral uitblinkt in vaagheid (maar oordeelt u vooral zelf). Effectief leiderschap (leading-by-example) en vorming zijn nodig om deugdelijk gedrag in de hand te werken. Ook moeten de gevolgen van ongewenst gedrag duidelijk zijn en moet er een gepast sanctioneringsmechanisme zijn die bekrachtigd is door een onafhankelijk orgaan. Vroeger geloofden mensen nog dat het breken van een eed zou leiden tot onmiddellijke bestraffing door goden. Het spreekt voor zich dat een dergelijk mechanisme in onze huidige maatschappij ontoereikend en irrelevant is.
Dat de bankwereld worstelt met een diepgeworteld cultuurprobleem, werd al meermaals geopperd door zowel academici als journalisten. Richard Posner, verbonden aan de Universiteit van Chicago, schreef bijvoorbeeld dat zowel het financieel als het menselijk kapitaal van een bank gericht is op de korte termijn, en daardoor erg vatbaar is voor fraude en excessief risicogedrag. Dit kan dan leiden tot uitwassen zoals de verkoop van ondoorzichtige complexe financiële producten waarbij bankiers zelf nauwelijks nog weten wat ze eigenlijk aan het verhandelen zijn. Of nog stelde de Nederlandse journalist en antropoloog Joris Luyendijk in zijn internationale bestseller ‘Dit kan niet waar zijn’ dat het probleem niet noodzakelijk bij de werknemers ligt maar eerder bij het systeem, dat een angst- en graaicultuur in de hand werkt. Wetenschappelijk onderzoek van Cohn, Fehr & Maréchal toonde bovendien ook aan dat bankiers op zich niet oneerlijker zijn dan werknemers uit een andere sector, maar dat het de cultuur is die moreel gedrag ondermijnt. Het is dus zaak om niet enkel de rotte appels te verwijderen, maar ook om de mand waarin deze appels liggen te herstellen.
Een eed kan in het beste geval een waardevolle aanvulling zijn naast andere reguleringsmechanismen. Het is immers onmogelijk om alle ongewenste gedrag in wetten te gieten. Op die manier kan hij als een soort toezichtmechanisme van binnenuit functioneren. Een eed kan dienen als een soort toegangsbewijs tot het uitoefenen van het bankiersberoep en een signaalfunctie betekenen die helpt het vertrouwen in het bankwezen te herstellen. Indien een eed, die duidelijk is voor alle partijen en die deel is van een reeks maatregelen, kan bijdragen tot het beteugelen van risicozoekend gedrag gericht op kortetermijnwinstbejag, dan loont het zeker de moeite om de introductie ervan te overwegen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier