Alain Mouton

De balans: het brugpensioen verdient bloemen noch kransen

Alain Mouton Journalist

Op 30 juni komt een einde aan het SWT, het vroegere brugpensioen. Een goede zaak, al is het een schande dat dit stelsel van vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt meer dan een halve eeuw heeft bestaan. Vakbonden én werkgeversorganisaties dragen daarin een zware verantwoordelijkheid.

Het federale regeerakkoord bepaalt dat sinds 31 januari niemand meer mag instappen in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) of het vroegere brugpensioen. Bij het SWT krijgen oudere werknemers die ontslagen worden een uitkering, plus een toeslag van het bedrijf.

Er doken echter een aantal problemen op, want een aantal bedrijven zat al in een procedure om werknemers te laten vertrekken via het SWT en kon dat nu niet meer doen. Sommige lopende cao’s hadden de deur naar het SWT nog niet definitief gesloten. De vakbonden en de werkgeversorganisaties werkten in de Groep van Tien een voorstel uit, waardoor het pas vanaf 30 juni niet langer mogelijk is om werknemers met brugpensioen te sturen.

Nefaste collusie

Zowel minister van Werk David Clarinval (MR) als de werkgevers toonden zich tevreden over het compromis. Het geldt als een bewijs dat het sociaal overleg in ons land nog werkt, zo was te horen. Maar het SWT citeren als een referentie voor een goed werkend sociaal overleg, is ongelukkig. Een halve eeuw lang was het een voorbeeld van de nefaste collusie tussen vakbonden en werkgevers. Het is een schandaal dat het zolang bestaan heeft.

Een halve eeuw lang was het brugpensioen een voorbeeld van de nefaste collusie tussen vakbonden en werkgevers.

De vakbonden onderhandelden bij een herstructurering op zo’n manier dat er zo veel mogelijk oudere werknemers met brugpensioen konden. Zeker in grote bedrijven vonden de werkgevers dat geen slecht idee: het was een manier om op een niet al te dure manier van hun 55-plussers af te raken.

Er waren ook andere hr-redenen, zoals arbeidsmarktspecialist Jan Denys in zijn boek Iedereen aan ’t werk schrijft: “Dikwijls verandert het vereiste competentieprofiel in een bedrijf sterk, ten gevolge van de technologische evoluties. Voor bedrijven is het vaak gemakkelijker en goedkoper om de grotendeels on- of laaggeschoolde 55-plussers te vervangen door jonge middengeschoolden dan om die 55-plussers op te leiden.” De factuur van de uitkeringen was wel voor de belastingbetaler.

Tergend trage verstrenging

Het verklaart mee waarom de werkzaamheidsgraad van de 55-plussers in dit land decennialang ontstellend laag was. Daarom verdient de begrafenis van het SWT bloemen noch kransen. In 2000 was nauwelijks 26,3 procent van de 55-plussers aan de slag. In 2024 was dat aantal gestegen tot net geen 60 procent. Als nuance moet wel worden meegegeven dat het brugpensioen niet de enige ontsnappingsroute was om de arbeidsmarkt te verlaten. En zelfs niet de belangrijkste, schrijft Jan Denys. Zo lag het aantal vervroegd gepensioneerden altijd een stuk hoger.

Wat vooral stuitend aan het SWT, is dat de verstrenging ervan in de loop van de jaren tergend traag is gegaan. Dat zowel vakbonden als werkgevers er heil in zagen, is een van de verklaringen. Maar ook bij de politici drong de noodzaak voor de afbouw van het stelsel te langzaam door. Het Generatiepact in 2005 was een eerste bewustwording, maar niets meer. Je kon toen nog altijd op je 50ste met brugpensioen gaan bij een herstructurering.

Pas met de regering-Di Rupo (2011-2014) was een kentering merkbaar. Bij collectief ontslag in bedrijven in moeilijkheden werd de minimumleeftijd voor brugpensioenleeftijd in 2012 op 52 jaar vastgesteld. Dat steeg geleidelijk naar 55 jaar in 2018. Zo begon het systeem uit te doven. Tien jaar geleden waren er nog 105.000 SWT’ers, eind vorig jaar was dat aantal gedaald tot 8.600.  SWT is in principe mogelijk vanaf 62 jaar en voor mensen die veertig jaar gewerkt hebben. Bij herstructureringen of bedrijfssluitingen is dat zestig jaar. Dat is niet meer te vergelijken met de regeling van pakweg twintig jaar geleden, toen mensen die amper 55 waren –en soms zelfs jonger – de arbeidsmarkt konden verlaten.

In die tijd hoefden bruggepensioneerden zich bovendien niet meer beschikbaar te stellen voor de arbeidsmarkt. Ze verdwenen op die manier gewoon uit de werkloosheidsstatistieken.

De mythe van de snelle vervanging

Daarnaast speelde een gedateerde visie op de arbeidsmarkt een nefaste rol. Het brugpensioen dateert van 1974, toen de Belgische economie midscheeps werden geraakt door de eerste oliecrisis. Herstructureringen waren dagelijkse kost. Toen redeneerde men nog – verkeerdelijk – dat er een vaste hoeveelheid werk was op de arbeidsmarkt. “Ouderen” die met brugpensioen gingen, zouden snel worden vervangen door jongeren.  Maar de praktijk leerde dat het vervroegde uittredingsbeleid de werkloosheid met slechts 2,2 procentpunten heeft doen dalen.

Een efficiënte vorm van arbeidsherverdeling was het niet: slechts één op de drie bruggepensioneerden werd vervangen.  Zoals Jan Denys schrijft: “In de praktijk heeft het faciliteren van het vervroegd uittreden eerder gezorgd voor een zware herstructurering van (vooral industriële) sectoren onder sociaal minder belastende omstandigheden. Heel veel zware industriële conflicten zijn op die manier vermeden.”

 

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content