China wil minder groeien
China kondigt dit jaar voor het eerst sinds lang aan dat zijn economie minder zal groeien dan het jaar voordien. En dat is geen slechte zaak.
Hoe minder China focust op economische groei, hoe meer het daartoe toch gedwongen wordt. Milieubescherming, wetenschappelijke innovatie, gezondheidsindicatoren zijn maar een paar van de criteria waarvan de Communistische Partij vindt dat ze het bbp moeten vervangen bij de evaluatie van ambtenaren. Maar in maart zijn de ogen van de ambtenaren, de investeerders en de bedrijfsleiders gefixeerd op precies dat gegeven waarop de regering minder de nadruk wil leggen, namelijk de officiële groeidoelstelling.
Bij de aanvang van de zitting van China’s nationaal ersatzparlement, legt eerste minister Li Keqiang een rapport voor dat de prioriteiten voor de komende maanden bevat. Sommige daarvan zijn afgezaagde slogans die al zo vaak herhaald werden dat ze nu elke betekenis missen. Andere zijn waardevol en bewonderenswaardig precies, zoals de belofte om meer geld uit te geven voor betaalbare huisvesting en onderwijs op het platteland. Het is echter één enkel getal, dat ergens halverwege zijn speech ingepast wordt, als was het een bijgedachte, dat de meeste aandacht wekt.
Het is niet altijd zo geweest. De traditie om te mikken op een jaarlijkse groeivoet dateert uit de jaren tachtig. Sindsdien werd die doelstelling doorgaans een stuk onder het werkelijke traject van de economie vastgepind, wat haar irrelevant maakte. Omdat de Chinese economie vertraagde, is de doelstelling intussen veranderd in een vaste verbintenis die de beleidsbeslissingen leidt en, zo zeggen critici, ook vertekent (zie grafiek). Toen zowel in 2013 als in 2014 de groei een heel stuk onder de doelstelling van 7,5 procent dreigde uit te komen, organiseerde de regering minirondjes van stimuleringsuitgaven om de groei weer in de aangegeven richting te krijgen.
Woelige financiën
In 2015 gunt de regering zich wat meer ademruimte: ze verlaagt het groeidoel voor dat jaar tot 7 procent. Veel functionarissen maken zich zorgen dat zelfs een minieme verlaging Chinese ondernemingen en investeerders afschrikt, maar het is voor president Xi wel de zekerste manier om aan te geven dat hij het ernstig meent met de hervormingen. Er zijn verstrekkende veranderingen nodig – zoals de intresten vrij maken, de greep van de staatsmonopolies verslappen, de controle op grensoverschrijdende geldbewegingen versoepelen – om het langetermijnpotentieel van de economie te realiseren. Op korte termijn is dat pijnlijk en rukt het China weg van de overheidsgeleide investeringen die zijn groei voedden. Een lager doel geeft aan dat Xi bereid is (en over voldoende politiek kapitaal beschikt) om die kostprijs te betalen.
Er worden op uiteenlopende fronten hervormingen doorgevoerd. Een nieuwe begrotingswet laat de provincies toe obligaties uit te geven. Dat hun schuld transparant wordt, is al een eerste stap om hun financiën op orde te brengen. De aarzelende pogingen om staatsbedrijven zover te krijgen dat ze activa verkopen aan privé-investeerders, komen stilaan onder stoom. De regelgevers verplichten de banken om meer schaduwleningen opnieuw op hun balansen te zetten, maar blijven intussen wel de bloeiende business in vermogensbeheerproducten tolereren.
Twee lang uitgestelde hervormingen komen eindelijk ook boven water. Ten eerste gaat de regering in heel het land een grondbelasting invoeren, een nieuwe inkomensbron die ook kosten afwentelt op huiseigenaars die op lege appartementen blijven zitten. De belasting is aanvankelijk laag om een crash van de huizenmarkt te vermijden. Ten tweede gaan de banken eindelijk akkoord met een depositoverzekeringssysteem, een garantie voor de spaarders mocht een bank over de kop gaan. Dat opent de deur voor de instorting van slecht beheerde instellingen en verplicht de investeerders om beter werk te maken van de prijsbepaling van risico’s.
En geen moment te vroeg. Het wordt immers een woelig jaar voor de Chinese financiën. De baisse op de huizenmarkt wordt ernstiger omdat een massa nieuwe woningen opgeleverd wordt, die nog eens bovenop een reserve komen die nu al druk zet op de prijzen van de ontwikkelaars. De facturen van China’s explosieve kredietgroei vervallen massaal: voor 200 miljard yuan (26 miljard euro) aan hoogrentende leningen aan vastgoedbedrijven vervallen in 2015, dubbel zoveel als in 2014. Bijna 40 procent van de 3 biljoen dollar grote schuldenlast van de lokale besturen moest eigenlijk tegen nu terugbetaald zijn, maar heel wat van die schulden werden verlengd en werpen een schaduw over de kredietmarkten. In 2014 zorgde de allereerste wanbetaling op een bedrijfsobligatie in de Chinese binnenlandse markt voor opschudding, maar uiteindelijk werden de investeerders gered.
Al die problemen komen voort van het economische wanbeleid in de voorbije vijf jaar in China. Het bbp werd opgefokt met onhoudbare kredietverstrekking van een financieel systeem dat transparantie ontbeerde. Het is de hoogste tijd voor tragere groei en snellere hervormingen om te vermijden dat de ziekte voortwoekert.
Simon Rabinovitch, redacteur Aziatische economie van The Economist
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier