Belgen zijn aandeelhouders van een democratie in moeilijkheden
Mocht België een bedrijf zijn, dan is de regering het management en zijn de burgers de aandeelhouders. Hoe goed kunnen die laatsten hun stem laten horen, en hoe kan het beter?
“De overheid is als een baby”, stelde Ronald Reagan in de jaren tachtig. “Een voedingskanaal met een enorme honger aan de ene kant, en geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel aan de andere kant.” Net zoals bij veel metaforen loopt de analogie snel mank. De oplossing van de toenmalige Amerikaanse president was de baby op dieet te zetten tot die zindelijk was, iets wat geen zinnige ouder ooit zou bedenken.
Zulke metaforen zeggen niettemin veel over hun tijd. Vandaag is het bon ton overheden niet te beschouwen als baby’s maar als bedrijven. De regering is dan het management, dat zo kostenefficiënt mogelijk voor zo veel mogelijk welvaart moet zorgen. Natuurlijk zijn er aanzienlijke verschillen met het management van een bedrijf. Zo kan bij dat laatste het directiecomité beslissen moeilijke of verlieslatende taken niet langer te doen, departementen te sluiten en werknemers te ontslaan. Dat ligt bij een overheid veel moeilijker. Niemand wil dat de politie geprivatiseerd wordt, dat justitie verdwijnt of dat de overheid zich helemaal terugtrekt uit de gezondheidszorg.
Niettemin zijn er duidelijke parallellen met het bedrijfsleven. Net als aandeelhouders kunnen burgers zich in een democratie als mede-eigenaar uitspreken over de (her)benoeming van hun bestuurders. Elke stembusgang kan een stoelendans op gang brengen, waarbij de uittredende CEO en zijn ploeg helemaal of deels worden vervangen door nieuwkomers die de kiezers vaak hebben beloofd het over een andere boeg te gooien.
Dat maakt dat democratie een rommelige en frustrerende affaire kan zijn, maar het is voorlopig nog altijd het beste systeem om vreedzaam de macht te delen en beslissingen te nemen over wie wat, hoeveel, wanneer en hoe krijgt. Efficiëntie staat niet bovenaan op de agenda. Staatsrechtelijke structuren zijn er soms net op gericht efficiëntie úit het systeem te halen. Denk bijvoorbeeld aan de alarmbelprocedure die in België moet verhinderen dat Vlamingen of Franstaligen eenzijdig een wetsvoorstel proberen door te drukken.
Wie jonger is dan achttien jaar, mag zich niet in het kieshokje over de huidige tekorten uitspreken, maar hij mag die doorgeschoven factuur later wel oprapen.
Een belangrijk verschil is dat gewone aandeelhouders jaarlijks hun stem kunnen laten horen. Dat idee is ook ooit wel geopperd in politieke kringen. In het People’s Charter van 1838 deed de chartistenbeweging bijvoorbeeld het voorstel elke twaalf maanden parlementsverkiezingen te houden. Dat moest omkoping of intimidatie tegengaan. Iemand kon een keer om de zeven jaar een kiesdistrict kopen, maar dat is een stuk moeilijker als het elk jaar moet gebeuren. Het zou het ook lastig maken om verkiezingsbeloften te breken.
In de realiteit zijn jaarlijkse verkiezingen echter onhaalbaar en onwenselijk. Als ze te vaak plaatsvinden, is er geen continuïteit, geen kans om bestuurservaring op te doen en blijven moeilijke hervormingen uit. Bovendien is het organiseren van een stembusgang niet goedkoop. Het voorstel van de chartistenbeweging was en is veel te drastisch, maar het onderstreept de vraag of politici niet vaker dan nu verantwoording moeten afleggen aan hun kiezers.
Babyboomers
Als democratie ‘wij, het volk’ is, dan hangt de invulling van die democratie af van de definitie van dat volk. Hoewel iedereen onder het gekozen beleid valt, mag niet iedereen mee kiezen. Zo mochten in België arme mensen lang niet stemmen, vrouwen nog langer niet en burgers onder de achttien nog altijd niet. Een dergelijke leeftijdsgrens is er aan de bovenkant van de bevolkingspiramide nooit geweest.
De impact van de babyboomers op de jongste generaties kan vraagtekens plaatsen bij die asymmetrie. Denk maar aan de hoogte van de staatsschuld. Het is al van 2006 geleden dat de Belgische overheid een begroting in de plus kon afleveren, iets wat ze ten vroegste in 2020 denkt te herhalen. “Voor een deficit worden letterlijk geen belastingen betaald”, zegt Gert Peersman, professor economie aan de UGent. “Het is een tekort aan belastingen dat een andere generatie belastingbetalers moet betalen. Als zij jonger zijn dan achttien jaar, mogen ze zich niet in het kieshokje over de huidige tekorten uitspreken, maar zij mogen die doorgeschoven factuur later wel oprapen.”
Door de vergrijzing neemt die problematiek toe. De Studiecommissie voor de Vergrijzing schat in haar jongste rapport dat de kosten voor pensioenen en gezondheidszorg tegen 2040 oplopen tot 28,2 procent van het bruto binnenlands product, tegenover 25,3 procent nu. Aangezien die ramingen uitgaan van erg positieve groeiverwachtingen en onrealistisch sterke productiviteitstoenames, is dat waarschijnlijk nog een onderschatting.
Dat is zuur voor de jongere generaties. Zij dragen nu bij aan een wettelijk pensioen waarop ze waarschijnlijk nooit in dezelfde mate een beroep kunnen doen. “Ik heb al dikwijls tegen mijn studenten gezegd dat ik niet begrijp waarom zij niet méér in opstand komen tegen mijn generatie, die de overheidsschuld heeft veroorzaakt”, vertelt Frank Naert, professor overheidsfinanciën aan de UGent. “Ze zullen zowel mijn als hun eigen pensioen betalen. Dat is eigenlijk een schande.”
Het politieke onvermogen om de babyboomers meer te laten meebetalen aan de financiering van hun pensioenen, doet ook zijn UGent-collega’s Gert Peersman en Koen Schoors steigeren. Hun uitspraken “onze dijken tegen de vergrijzingsgolf bestaan voorlopig uit niets meer dan wat los zand” en “ons pensioenstelsel is een piramidespel” liegen er niet om.
“Volgens ruime meerderheden van de jongvolwassenen verliezen we de bekwaamheid om het soort samenleving te bouwen en in stand te houden waarin we graag zouden leven”, besloot Mark Elchardus, professor in de sociologie aan de VUB, enkele jaren geleden uit een enquête bij 2000 Belgen tussen 25 en 35 jaar. “Hun visie op de toekomst kan worden omschreven als declinisme, geloof in neergang.”
Een mogelijke oplossing om de generatiekloof in het kiesproces te dichten, is het stemrecht te verruimen door de kiesgerechtigde leeftijd te verlagen tot pakweg zestien jaar, en het stemrecht van jongere kinderen toe te kennen aan hun ouders in de veronderstelling dat zij rekening zullen houden met de huidige en de toekomstige belangen van hun kroost.
Andere voorstellen willen het stemrecht juist verengen. Zo suggereerde Luc Soete, de Belgische rector van de universiteit van Maastricht, enkele jaren geleden dat 65-plussers niet meer zouden mogen stemmen. Volgens ramingen van het Federaal Planbureau zullen er in 2060 ruim 3,1 miljoen Belgen ouder zijn dan 65 jaar, tegenover nog geen 2 miljoen vandaag. “Als groot kiespubliek kunnen ze een politiek afdwingen die risicoavers is en dus ook weinig innovatief”, aldus Soete.
Massale waanideeën
Dat alles gaat er wel van uit dat iedereen een doordachte keuze maakt, of die nu ingegeven is door eigenbelang of altruïsme. Niet iedereen deelt die opvatting. “De moderne democratie is gebaseerd op het geloof dat mensen kunnen controleren wat ze niet begrijpen”, meent de Amerikaanse auteur James Bovard bijvoorbeeld. “Verkiezingsuitslagen zijn vaak niet meer dan een momentopname van kortstondige, massale waanideeën. De meeste kiezers doen weinig of geen moeite het beleid te begrijpen dat hun leven domineert.”
Daar is een rationele verklaring voor: de homo economicus staat de homo politicus in de weg. De kans dat een individuele stem een verschil maakt, is zo klein dat het economisch gezien verantwoord is er geen enkele investering in te doen. Het verklaart ook waarom uit onderzoek blijkt dat de politieke onwetendheid van kiezers de voorbije decennia niet is verminderd, ondanks de toename van de scholingsgraad.
Een van de mogelijkheden om meer politieke betrokkenheid te creëren, is de democratie te vervangen door een systeem dat iets minder eerlijk of gelijk is, maar waarin meer goede beslissingen genomen worden. Dat is althans het idee achter epistocratie, waarin de stem van kiezers die goed op de hoogte zijn, zwaarder weegt. Iemand kan bijvoorbeeld een groter stemgewicht krijgen door een kennistest of een burgerschapsexamen af te leggen. De term is bedacht door Peter Estlund, een politiek filosoof, en verwijst naar het Griekse epignosis, dat kennis betekent.
Verkiezingsuitslagen zijn vaak niet meer dan een momentopname van kortstondige, massale waanideeën. De meeste kiezers doen weinig of geen moeite het beleid te begrijpen dat hun leven domineert.
Het is een extreme uitloper van de opvattingen van Plato, die vond dat het beter was de macht toe te vertrouwen aan streng geselecteerde filosofen, die daar een jarenlange opleiding voor gekregen hadden. Een prettig leven betekende dat trouwens niet. Om hun gedachten puur te houden en niet te laten afdwalen naar familie, geld of andere stoute dingen, stelde Plato voor privébezit voor hen te verbieden. Ze moesten ook samenwonen in eenzelfde huis, waar de staat hen van eten zou voorzien. Vrouwen mochten ze wel hebben, als ze maar gemeenschappelijk waren, en hetzelfde gold voor hun kinderen.
Een van de belangrijkste argumenten tegen epistocratie is dat ze het algemeen stemrecht ondergraaft. Volgens de politiek filosoof Jason Brennan van Princeton University valt dat te rechtvaardigen als het de macht beperkt die irrationele, onwetende en incompetente mensen over anderen hebben. Hij meent dat het algemeen belang belangrijker is dan gekwetste gevoelens.
Er zijn tegengeluiden genoeg. “Het idee dat je aan de ene kant rationele kiezers hebt die stemmen in het algemeen belang, en aan de andere kant domme en irrationele kiezers die zich door leugens laten verleiden, is fundamenteel ondemocratisch”, verklaarde de politicoloog Cas Mudde vorig jaar aan De Morgen. “Als je daar echt van overtuigd bent, moet je pleiten voor een verlichte dictatuur, want dan is dat wat je wilt.”
Een andere invulling van epistocratie is het uitloten van, bijvoorbeeld, 10.000 burgers. Enkel zij mogen stemmen, op voorwaarde dat ze eerst een opleiding hebben gekregen, zodat ze onderlegd zijn om een weloverwogen keuze te maken. Die vorm vermijdt ook dat groepen die anders een groter stemgewicht zouden hebben, zoals hoogopgeleiden, het voor het zeggen hebben.
Hoopgevende gedachte
Laat ons in elk geval voorzichtig zijn als we aan de democratie gaan morrelen. Haar verdiensten zijn niet min. Zo zijn democratieën gemiddeld rijker dan landen met andere bestuursvormen. Veiliger ook, en met minder corruptie. Ze zijn gebaseerd op rechtspraak, en laten mensen toe hun gedacht te zeggen en hun lot in eigen handen te nemen. Er zit ook een hoopgevende gedachte achter, merkte de Amerikaanse journalist E.B. White ooit op. Hij omschreef de democratie als het volgehouden vermoeden dat meer dan de helft van de mensen het meer dan de helft van de tijd juist heeft.
Ondanks die pluspunten is democratie zeker geen vanzelfsprekendheid. Na de val van Athene was het ruim 2000 jaar wachten tot het politieke model tijdens de verlichting opnieuw opdook. Ook daarna stond het niet in steen gebeiteld. Toen Spanje in 1931 even weer een parlementaire democratie had, noemde Benito Mussolini dat een terugkeer naar de olielamp in het tijdperk van de elektriciteit. In 1941 waren er wereldwijd nog amper elf parlementaire democratieën.
Ook nu lijkt de bestuursvorm minder glorieuze tijden tegemoet te gaan. De voorbije jaren begon het idee van democratie op verschillende plaatsen te rafelen aan de randen. Turkije verglijdt onder Recep Tayyip Erdogan naar een dwingelandij, in de Verenigde Staten probeert Donald Trump een groep van mensen wegens hun geloof van hun grondrechten te beroven, in Hongarije ondergraaft Viktor Orbán de rechtsstaat. En de Europese Unie ligt onder vuur omdat almaar meer burgers vinden dat die vorm van democratie veeleer een aristocratische bureaucratie is.
Dat er ook in België wat schort, is duidelijk. Onderzoek van de ULB uit 2015 leert dat 84 procent van de Belgen voorstander is van een directe democratie. Daarbij hebben burgers veel meer betrokkenheid en inspraak (bijvoorbeeld via referenda) dan wanneer ze eens om de zoveel jaar mensen aanwijzen om beslissingen voor hen te nemen. Een goede tweede optie is de deliberatieve democratie, die op de goedkeuring kan rekenen van 77 procent. In zo’n overlegdemocratie worden burgers uitgenodigd actief mee te beraadslagen over de toekomst. Ze schuift de werking van parlementen en partijen niet terzijde, maar wil er een aanvulling op zijn.
Als we tot slot bekijken hoe onze huidige, representatieve democratie het doet, dan blijkt die maar de steun te krijgen van 53 procent van de respondenten. Daaruit spreekt een groot wantrouwen in beroepspolitici, zeker omdat de optie van een technocratie, waarbij het land geleid wordt door niet-verkozen techneuten zonder politieke affiliatie, in de peiling ruim 62 procent haalde…
Deze reeks kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.
De staat van onze staat
Een land is geen onderneming, ook al lijken sommige kiezers dat te denken of te willen. Zo heeft een horde Amerikanen het lot van hun land in de handen van de vastgoedmagnaat Donald Trump gelegd. Nochtans leert de geschiedenis dat bedrijfsleiders zelden succesverhalen schrijven in de politiek. Denk maar aan de Berlusconi-jaren in Italië, of dichter bij huis het Vivant-project van de technologieondernemer Roland Duchâtelet, of de ultrakorte politieke loopbaan van de voormalige Volvo Gent-topman Peter Leyman.
Wat zou het onderste lijntje zijn van de resultatenrekening van een overheid? Succes wordt hier niet gemeten in termen van winst, maar volgens de welvaart die de overheid tegen een bepaalde kostprijs kan genereren. Dat houdt onder meer in dat ze voorziet in veiligheid, onderwijs en een sociaal vangnet.
Niettemin is het een leerrijke oefening een bedrijfsanalyse toe te passen op ons land. Dat is wat we in deze reeks van drie afleveringen doen.
In het eerste deel maakten we de staat van de staat op. Wat is de financiële situatie van België. Hoe ziet zijn balans eruit en wat zegt de bedrijfsdokter over de gezondheid daarvan?
De tweede aflevering bestudeerde hoe de vakbonden en de werkgevers de sociale zekerheid besturen. Zij vormen sinds kort na de Tweede Wereldoorlog in zekere zin de ondernemingsraad van ons land. Maar spelen ze die rol ook met verve? En hoe democratisch is het dat ze als staat in de staat instaan voor het gros van de federale overheidsuitgaven? Is het niet beter dat een democratisch verkozen regering daar voluit over beslist?
In dit laatste deel komen de 11 miljoen burgers van België aan bod. Kunnen zij als aandeelhouders hun stem voldoende laten horen? Welke problemen zijn er daarbij, en wat zijn de mogelijke oplossingen? Deze week maken we dus een staat voor de staat op.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier