Vooruit-voorzitter Conner Rousseau deed een opvallend voorstel om de begrotingsonderhandelingen vlot te trekken: een indexsprong voor de hoogste inkomens. De vakbonden schoten het idee meteen af. In het verleden circuleerden vergelijkbare voorstellen, zoals een centenindex, een indexering enkel voor de werkenden tot een uitzondering voor bedrijven in moeilijkheden. Arbeidseconoom Stijn Baert vindt een aantal van die denksporen minstens het overwegen waard.
De discussies in de regering-De Wever over het sociaaleconomisch beleid en de besparingen op de begroting worden vaak vergeleken met die in de regering-Dehaene I in de jaren negentig. Niet ten onrechte. Neem de indexsprong die eerste minister Bart De Wever voorstelde. Die maatregel, die de concurrentiepositie van de bedrijven moet verbeteren en tegelijk bespaart op de ambtenarenlonen en de uitkeringen, ligt gevoelig bij de regeringspartijen. MR-voorzitter Georges-Louis Bouchez wierp zich op als verdediger van de koopkracht van de consument en wilde er niet van weten. Het was opvallend dat Vooruit-voorzitter Conner Rousseau met een voorstel voor een bijgestuurde indexering kwam: de hoogste lonen zouden eenmalig niet worden aangepast aan de stijgende kosten van levensonderhoud.
Het doet denken aan het CVP-voorstel in het voorjaar van 1993 voor de invoering van een centenindex: inkomens zouden vanaf een bepaalde grens met een vast bedrag worden geïndexeerd, met centen dus, in plaats van procentueel, waardoor het extra bedrag zou oplopen naarmate de inkomsten hoger zijn. Ook toenmalig premier Jean-Luc Dehaene zag dat als een maatregel die bedrijven meer ademruimte gaf – hun loonkosten stijgen minder dan voorzien – en tegelijk een besparing opleverde. Meer concurrentiekracht betekent meer banen en dus meer belastinginkomsten en minder uitkeringen. Nog goed nieuws voor de begroting: de hoogste pensioenen zouden minder stijgen.
‘Je kunt je afvragen of het niet logischer is enkel een indexsprong door te voeren voor wie niet werkt’
De PS verzette zich daar echter tegen. Dehaene bood daarop zijn ontslag aan bij koning Boudewijn. Dat werd een tijd in beraad gehouden. Dehaene wist de lont uit het kruitvat te halen. Zijn regering bleef overeind. De centenindex kwam er niet, maar een paar jaar later werd de gezondheidsindex wel een van de pijlers van het Globaal Plan, de hervormingen die ervoor moesten zorgen dat België kon toetreden tot de Europese Muntunie.
Met de gezondheidsindex – een uitvinding van PS-topambtenaar Michel Jadot – werden schadelijke producten als alcohol, tabak, benzine en diesel uit de indexkorf gehaald. Dat vertraagde het doorsijpelen van de stijgende kosten van levensonderhoud in het automatische indexmechanisme.
Werken moet voldoende lonen
Creatief omgaan met de index is dus al een hele tijd een Belgische sport. De opening van Conner Rousseau in de richting van een indexsprong voor de hoogste inkomens is niet nieuw. Arbeidseconoom Stijn Baert (UGent), die lid is van de commissie die advies geeft over de Belgische consumptie-index, vindt zo’n halve indexsprong niet zo’n slecht idee, al zou die in eerste instantie bedoeld zijn om de impact van een btw-verhoging op een automatische indexverhoging te matigen (zie kader ‘De Wever speelt carambole met index en btw’).
“De keuze om enkel de hoge lonen niet te indexeren, kun je op twee manieren benaderen”, zegt Baert. “Aan de ene kant is het belangrijk dat werken voldoende loont voor wie kortgeschoold is. Voor de laagste lonen is de werkloosheidsval nijpender. Maar aan de andere kant kun je je ook afvragen of het niet logischer is enkel een indexsprong door te voeren voor wie niet werkt. Dat is ook een manier om het verschil tussen werken en niet werken groter te maken.”
De hoge lonen niet aanpassen aan de stijgende kosten van levensonderhoud leidt ertoe dat de loonspanning in België afneemt, terwijl de verschillen tussen de hoogste en de laagste lonen hier kleiner zijn dan in andere landen. Uit cijfers van de federale overheidsdienst Economie bleek dat Zweden de kleinste loonspanning van de Europese Unie heeft. België staat op de derde plaats. Baert: “Je kunt niet structureel in die richting gaan, want dan groeien alle lonen naar elkaar toe, terwijl de promotieval nu al uitgesproken hoog is in ons land en je zo gedemotiveerd wordt extra je best te doen om hogerop te klimmen.”
Centenindex is geen besparing
Dan toch maar een centenindex? “Laat me eerst zeggen dat ik een koele minnaar ben van een indexsprong”, reageert Stijn Baert. “De regering zal bij de begrotingsopmaak hoe dan ook maatregelen moeten nemen die de burger zal voelen: mogelijk een hoger remgeld bij de huisarts, misschien wat hogere belastingen op flexi-jobs. Moeten je daarbovenop echt nog structureel koopkracht afnemen?”
“Als er toch een klassieke indexsprong komt, mist iedereen een brutoloonstijging van 2 procent, terwijl het doel juist is werken meer te doen lonen voor wie hard werkt tegen een lager loon. Als je een indexsprong ziet als een concurrentiemaatregel, ben ik meer voorstander van een indexering in centen dan van een in procenten.” Dus: voor iedereen die werkt eenzelfde bedrag erbij, zodat degenen die tegen een laag loon werken in verhouding meer winnen. Tegelijk kunnen de uitkeringen volgens Baert dan met een lager bedrag worden geïndexeerd, zodat het verschil tussen werken en niet werken groter wordt.
Een variant is de netto-index, waarbij de lonen enkel netto stijgen met de toegenomen kosten van levensonderhoud. Dat maakt een aanzienlijk verschil voor bedrijven, want bij een bruto-loonstijging verdwijnt het gros van het extra bedrag in de kassa van de sociale zekerheid. Baert waarschuwt: “Om de begroting op orde te krijgen, heeft een netto-index geen zin, want dan komt er minder binnen in de staatskas. Dat is iets wat je zou doen bij een enorm hoge inflatie, om de werkgevers te sparen, maar de lasten komen bij de overheid terecht.”
Daarom schoten de vakbonden het voorstel van Rousseau af, zoals ze vroeger ook gekant waren tegen andere creatieve aanpassingen van de index. Voor hen is het systeem niet alleen cruciaal om koopkracht te behouden, een bruto-loonindexering betekent door de hoge loonkosten in België ook meer middelen voor de sociale zekerheid.
Alle brandstoffen uit de korf
De automatische loonindexering is al decennia een doorn in het oog van de werkgeversorganisaties. Ze beschouwen die als een belangrijke oorzaak van de Belgische loonkostenhandicap ten opzichte van de buurlanden. In die landen moet worden onderhandeld over het doorrekenen van de gestegen prijzen in de lonen, en geregeld valt een akkoord over loonstijgingen in Nederland en Duitsland lager uit dan de gestegen inflatie.
De Belgische werkgeversorganisaties mogen dan wel principiële tegenstanders zijn van de automatische index, ze staan daarmee vrijwel alleen. Vandaar dat ze in het verleden meermaals voorstellen hebben gelanceerd om aan het indexsysteem te morrelen.
‘Als werkgevers over een opt-out beginnen, lijkt dat heel erg op wat de vakbonden over de loonnorm zeggen: waarom zouden bedrijven die hogere winsten maken niet meer opslag geven?’
De kmo- en zelfstandigenorganisatie Unizo pleitte niet zo lang geleden voor een duurzaamheidsindex, waarbij gas en brandstoffen uit de indexkorf verdwijnen. Dat heeft een vertragend en verlagend effect op de indexatie van de lonen. “Geen vanzelfsprekende oefening”, waarschuwt Stijn Baert. “Onze lonen volgen nu al de afgevlakte gezondheidsindex. We laten alcohol, tabak, benzine en diesel uit de berekening. We berekenen dan de gemiddelde kosten van levensonderhoud van de afgelopen vier maanden – vandaar de term ‘afgevlakt’. Je zou kunnen zeggen: we laten gas daar ook nog uit, als we willen dat mensen hun woning op een andere manier verwarmen. Maar waarom zou je ongezonde voeding er dan niet uit gooien?”
Opt-out voor bedrijven in moeilijkheden
Een ander voorstel van de werkgevers is een opt-out voor bedrijven in moeilijkheden. Die krijgen dan de mogelijkheid loonindexaties over te slaan, als ze kunnen bewijzen dat ze die niet kunnen dragen. Die kunnen dan later worden ingehaald. Of een bedrijf kiest eenmalig voor een indexsprong. Beter dat dan een faillissement en banenvernietiging door de extra kosten van de automatische loonindexering.
Het denkspoor van een opt-out is nooit echt ernstig genomen, want daarmee wordt geraakt aan de kern van het Belgische loonoverleg, dat steunt op een afruil tussen de automatische indexering en de strenge loonnorm, waardoor de lonen niet sneller mogen stijgen dan in onze buurlanden. Enerzijds is de automatische indexering volgens de afgevlakte gezondheidsindex de ondergrens van de Belgische loonontwikkeling, waarbij werknemers verzekerd zijn dat hun koopkracht niet daalt. Anderzijds verzekert de loonnorm als bovengrens dat bedrijven gemiddeld geen concurrentiekracht verliezen op de middellange termijn door de ontsporing van de loonkosten. “Dat heeft als voordeel dat je minder hoeft te onderhandelen en het draagt solidariteit in zich”, legt Stijn Baert uit. “Als werkgevers over een opt-out beginnen, lijkt dat heel erg op wat de vakbonden over de loonnorm zeggen: waarom zouden bedrijven die hogere winsten maken niet meer opslag geven dan wat die norm voorschrijft? Met andere woorden: je kunt in dat debat niet nemen zonder te geven.”
Baert ziet voor- en nadelen in zo’n systeem. “Je differentieert op basis van de conjunctuur in de sectoren en de bedrijven. Dat zal zowel naar onder als naar boven effect hebben: sommige lonen zullen minder stijgen dan de kosten van levensonderhoud, terwijl sommige bedrijven hun loonkosten sneller zien stijgen. Ik ben niet tegen, al ben ik wat bang om het sectorniveau nog te versterken. Onderzoek wijst uit dat als de vakbondsvertegenwoordiging vooral op dat niveau weegt – en dat is nu al deels zo – de negatieve economische effecten daar het grootst zijn. Want je zit op dat niveau te ver weg van de verantwoordelijkheidszin voor het bedrijf en de economie als geheel.”
Iedereen één indexering per jaar
Dat het sectorniveau in het Belgische overlegmodel het zwaarst weegt, heeft ook tot gevolg dat de indexering van de lonen niet voor alle werknemers op hetzelfde moment gebeurt. Eind januari 2026 staat een indexaanpassing van 2,13 procent gepland voor de honderdduizenden werknemers in het paritair comité 200, en voor de arbeiders en bedienden in de voedingsnijverheid, land- en tuinbouw, de logistiek en de horeca. Maar in de garagesector wordt op 1 februari geïndexeerd en in de metaalbouw op 1 juli.
In andere sectoren gebeurt de loonaanpassing op meerdere momenten per jaar, bijvoorbeeld in januari en juli. Dat is het geval in de papier- en kartonbewerking, voor de arbeiders in de schoonmaaksector en de arbeiders in de drukkerij-, grafische kunst- en dagbladsector.
Verder zijn er nog sectoren waar de werknemers elk kwartaal hun loon aangepast zien. De 135.000 werknemers in de bouwsector vallen daaronder. Bij de overheidspersoneel worden de lonen met 2 procent geïndexeerd als de afgevlakte index een bepaalde waarde overstijgt – de zogenoemde spilindex. Ook voor bepaalde werknemers in de land- en tuinbouw en het personeel in kapperszaken geldt de spilindex. Ook sociale uitkeringen worden op die manier aangepast.
Als de inflatie hoog is, zien zij hun loon of uitkering meermaals per jaar aangepast, telkens als het leven 2 procent duurder is geworden. Als de inflatie 12 procent bedraagt, zouden ambtenaren pakweg op 1 april, 1 juni, 1 augustus, 1 oktober, 1 december en 1 januari telkens 2 procent bij kunnen krijgen. Economen hebben er meermaals voor gepleit die tussentijdse verhogingen af te schaffen. Dat voorstel doet ook regelmatig de ronde in de Wetstraat. Iedereen zou het loon één keer per jaar aangepast zien.
“Het principe van de automatische indexering van onze lonen is vrij eenvoudig, maar de uitwerking blijft een kluwen. Dat is niet altijd even rechtvaardig”, legt Stijn Baert uit. “In tijden van hoge inflatie schieten de werknemers in sectoren die slechts één keer hun loon aangepast zien, veel langer de stijgende prijzen voor. Finaal wordt ook hun loon aangepast, maar de maanden voordien, waarin het leven al duurder was, worden niet meer gecompenseerd. Aligneren op één jaarlijkse indexering zou hoe dan ook een besparing betekenen, omdat je werknemers langer de gestegen kosten van levensonderhoud laat voorschieten dan nu het geval is. Ik zie geen enkele reden om die opstapeling van koterijen in stand te houden. Eén enkel systeem van indexering, voor iedereen, in de privé en bij de overheid, zou toch veel logischer zijn?”
‘De Wever speelt carambole met index en btw’
Er gaat veel aandacht naar de discussie over de index, maar volgens arbeidseconoom Stijn Baert (UGent) draait het daar voor eerste minister Bart De Wever in eerste instantie niet om. “Volgens mij speelt De Wever carambole met de indexsprong en de btw. Ik denk dat hij op zich geen indexsprong nodig heeft, maar wel een verhoging van de btw om die 10 miljard euro te vinden. Die btw-verhoging zou de lonen bij de gebruikelijke indexering meteen doen stijgen, zodat we nadien weer concurrentiekracht moeten inhalen én er een loon-prijsspiraal op gang komt.”
“Zijn klavertje vier van maatregelen die een serieuze impact moeten hebben op de begroting, is eigenlijk een klavertje drie (een lagere groeinorm in de gezondheidszorg, de activering van langdurig zieken en de btw, nvdr), waar een vierde blaadje aan wordt toegevoegd om de hogere btw te compenseren.” Het is een typisch Belgisch sociaaleconomisch dossier, waarbij alles met elkaar verbonden is.
De voorbije jaren heeft de Hoge Raad van Financiën meermaals voorstellen gelanceerd om de torenhoge lasten op arbeid te verlagen en die te compenseren door belastingen op consumptie, de btw voorop. Daarover bestaat bij economen een consensus. Maar het debat blokkeert als de automatische loonindexering in het spel komt. Bij een hogere btw stijgen de consumptieprijzen, waardoor sneller een automatische indexering van de lonen plaatsvindt. Dat tast de concurrentiekracht van de ondernemingen aan, en de overheidsuitgaven voor uitkeringen zoals pensioenen stijgen ook sneller. Het gevolg is een vestzak-broekzakoperatie. Tenzij die btw-verhoging wordt geneutraliseerd door een indexsprong.