Analyse: Kapitalisme in crisis
Het volk mort, wereldwijd. Het klimaat warmt op, bedrijven worden te machtig en de ongelijkheid groeit. De vrijemarkteconomie krijgt vaak de zwartepiet voor al die problemen. Maar zo eenvoudig is het niet.
Brexit, Trump, de gele hesjes, protesten van Libanon tot Chili. De wereld lijkt wel in oproer en het kapitalisme is de gebeten hond. Zelfs in de Verenigde Staten, de bakermat van het vrije ondernemerschap. Daar krijgt de linkse, Democratische presidentskandidate Elizabeth Warren almaar meer aanhang. Socialisme is voor de Amerikanen allang geen vies woord meer.
De Fransman Thomas Philippon, econoom en professor aan de Stern University in New York, ziet het allemaal van dichtbij gebeuren. “De jongste twintig jaar heeft een groot deel van de lagere en de middenklasse niet mee kunnen profiteren van de economische groei. Het hoeft niet te verbazen dat mensen zich tot radicale stemmen wenden, als ze hun levensstandaard zien dalen en de ongelijkheid zien toenemen.”
Dat betekent volgens Philippon niet dat de vrije markt en het kapitalisme gefaald hebben. “De sociale onrust is vooral te wijten aan het gebrek aan een krachtdadige overheid”, stelt de Fransman. “De overheid moet de vrije markt bewaken en concurrentie eerlijk houden. Alleen heeft ze dat in de Verenigde Staten de afgelopen twintig jaar niet gedaan. De overheid hier zit al jaren slapend aan het stuur. Het is tijd om haar wakker te schudden.”
Verklaringen voor dat gebrekkige overheidsoptreden zijn er genoeg. De regels voor politieke campagnefinanciering in de VS zijn er een van. “De grote bedrijven betalen de verkiezingscampagnes van politici, en mogen vervolgens zelf de spelregels schrijven”, zegt Philippon. “Het is niet illegaal, maar het staat wel gelijk aan corruptie. Het overheidsfalen ligt aan een mix van onbekwaamheid, ideologie en luiheid. Mensen zijn daar terecht boos over, maar je kunt niet van hen verwachten dat ze daar zelf de oplossingen voor verzinnen. Dat is de taak van de politiek.”
Europa: goedkoper en beter
In Europa klinkt de antikapitalistische roep minder hard. Dat is te danken aan een beter beleid. “Het vrijemarktbeleid in Europa is veel performanter. Kijk naar de transportsector of de telecomdiensten: die zijn niet alleen goedkoper, ze zijn ook veel beter dan de Amerikaanse”, zegt Philippon. Ook het Europese sociaal beleid werkt beter dan in de VS. Het meest stuitende voorbeeld daarvan is de levensverwachting. “In de VS daalt die, voor het eerst sinds de industriële revolutie. Dat is krankzinnig”, zegt de Fransman. “Bovendien is de Amerikaanse gezondheidszorg rampzalig inefficiënt.”
Dat de Europese welvaartsstaat gelijk is aan een groot overheidsapparaat, moet hij regelmatig ontkrachten. “Die welvaartsstaat is een herverdelingsmachine, geen synoniem voor overheidsinterventie in de economie”, legt hij uit. “Het is een manier om middelen over te hevelen, zodat armere mensen beter af zijn. Dat is perfect te combineren met een vrije markt, een bloeiende privésector en ondernemerschap.”
Beter beleid maakt het verschil. Als het klimaat opwarmt, bedrijven almachtig worden en de ongelijkheid toeneemt, dan ligt dat niet aan fouten in het economisch bestel of de vrijemarktwerking. Adequaat beleid had veel problemen kunnen vermijden. De overheid moet opnieuw haar verantwoordelijkheid nemen. De grootste uitdaging wordt de klimaatverandering.
Opwarmend klimaat
Vriend en vijand zijn het erover eens dat de opwarming van de aarde een gevolg is van hoe we natuurlijke hulpbronnen verbruiken om de wereldwijde consumptie op dreef te houden. Critici zien daarom in de klimaatverandering het ultieme bewijs dat het kapitalisme, de vrijemarkteconomie en de onderliggende economische modellen gefaald hebben. Onterecht, oordeelt John Hassler. “We zijn er net heel goed in geslaagd de klimaatverandering te integreren in de economische modellen”, stelt de hoogleraar economie en klimaat aan de universiteit van Stockholm. Volgens Hassler ligt het grote probleem in de wetenschappelijke onzekerheid over hoe snel en hevig de klimaatverandering zal evolueren, of net niet.
“Daarom zijn de economische gevolgen van de klimaatverandering zo moeilijk in te schatten”, stelt hij. “Het is onzeker hoe de klimaatverandering op lange termijn zal uitpakken.” De economische gevolgen van klimaatopwarming zijn misschien onmogelijk te voorspellen, dat geldt niet voor de economische gevolgen van de beleidsmaatregelen. “We kunnen nauwkeurig de kosten van beleidsfouten berekenen”, stelt Hassler.
Een eerste fout kan een onnodig streng klimaatbeleid zijn, doordat de gevolgen van de klimaatopwarming kleiner zijn dan ingeschat. Een tweede is een te laks klimaatbeleid bij zeer ernstige langetermijngevolgen. “De kosten en de economische gevolgen van die eerste fout zijn relatief klein”, stelt Hassler. “De kosten van laks beleid zijn bij ernstige klimaatgevolgen dan weer heel hoog.”
De keuze is dus duidelijk. Een streng klimaatbeleid is als een brandverzekering, illustreert Hassler. “De kans dat je huis afbrandt, is moeilijk te bepalen, net zoals de waarde van de verzekering, maar op zich kost die verzekering niet veel.”
Het klimaatbeleid moet wel slim worden ingevoerd. “De enige effectieve manier om dat te doen, is door internationaal een prijs op de uitstoot van broeikasgassen af te spreken”, aldus de Zweedse econoom. “Dat is de goedkope verzekering tegen de klimaatopwarming. De kern van het probleem is dat het verbruik van een schaarse natuurlijke hulpbron niets kost. De atmosfeer kan maar een beperkte hoeveelheid CO2 absorberen. Als daar geen prijskaartje aan hangt, zal die absorptiecapaciteit uitgeput raken. Sommigen beweren dat economische groei het probleem is, maar dat klopt niet. De groei versterkt wel het kernprobleem van dat kosteloze verbruik.”
Op de vraag of vooral een falend overheidsbeleid de klimaatverandering voortstuwt, en niet de economische modellen, antwoordt Hassler onomwonden ja. “Op waardevolle hulpbronnen moet je een prijs kleven, via eigendomsrechten, zoals bij de emmissiehandel. Als dat niet lukt, moet het via belastingen gebeuren.”
Het grootste struikelblok voor zo’n doeltreffend klimaatbeleid is dat de hele wereld zich daarachter moet scharen. “Daar is een internationaal akkoord voor nodig. Iedereen moet inzien dat een prijs op uitstoot goed is, ook al brengt zoiets winnaars en verliezers met zich. Dat moet uiteraard gecompenseerd worden.”
Dominante bedrijven
Als de overheid moet ingrijpen om het klimaat te redden, moet ze dan ook een ander bijproduct van ons economisch systeem aanpakken: de superbedrijven? Die vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden. Niet alleen internetbedrijven palmen almaar grotere stukken van de markt in, zoals Google en Amazon. In zowat alle sectoren neemt de concentratie toe. Zeker in de VS, in Europa is dat minder het geval. Maar dat betekent nog niet dat de concurrentie verzwakt, waarschuwt Frank Verboven, hoogleraar industriële economie en mededingingsbeleid aan de KU Leuven. “Op papier mag de Amerikaanse supermarktketen Walmart dan gigantisch zijn, in veel Amerikaanse staten heeft de supermarktketen stevige lokale concurrenten.”
Lees ook: ‘Tem het kapitalisme, slacht het niet’
Niet alleen de concentratie stijgt, ook de winstmarges groeien, zowel in de VS als in Europa. Maar ook dat hoeft geen alarmsignaal te zijn. Winst kan net zo goed een teken zijn van succes, een beloning voor het meest innovatieve en competitieve bedrijf in de vrije markt. Voor de overheid zit er niets anders op dan de praktijken van de superbedrijven geval per geval te onderzoeken, meent Verboven. “Marktdominantie is niet verkeerd, misbruik van die dominantie is dat wel. Google gaat pas in de fout als het zijn dominantie gebruikt om rivalen uit de markt te sluiten. Maar dat is moeilijk te bewijzen. Voor de overheid blijft het wikken en wegen.”
Bij bewezen misbruik volgen boetes, maar die halen weinig uit, want meestal is de schade niet meer te herstellen. “De boetes die de softwaregigant Microsoft in de jaren negentig kreeg, hebben de verdreven concurrenten niet teruggebracht”, zegt Verboven. Beter is een strenge aanpak van techgiganten die kleine spelers opkopen om de concurrentie uit te schakelen. Facebook nam Instagram en WhatsApp over toen dat nog kleine bedrijven waren, zodat de overnames onder de waarschuwingsdrempels van de overheid vielen. “Je kan dat euvel verhelpen met een aanpassing van de mededingingsregels. Maar dan nog is het niet zeker of dat zou werken”, aldus Verboven.
Mededingingsbeleid is complex en vergt maatwerk. Dat lukt enkel als politici de mededingingsautoriteiten met rust laten. Maar de onafhankelijkheid van de concurrentiewaakhonden staat onder druk. Toen Europa de fusie tussen de treinactiviteiten van het Duitse Siemens en het Franse Alstom blokkeerde, klonk luid protest uit Berlijn en Parijs. “Traditioneel houdt het mededingingsbeleid enkel rekening met de belangen van de consument. Bij een verzwakte concurrentie is die het slachtoffer, omdat hij hogere prijzen betaalt”, zegt Verboven. “Maar de kritiek op die denkwijze neemt toe. Wat met de belangen van de producenten en hun werknemers? Als een fusie meer winst betekent, kan de producent dat geld gebruiken voor investeringen, wat leidt tot meer banen. Wiens belangen moet je hier dan dienen? Daar kunnen economen weinig over zeggen. Het is een breder maatschappelijk debat.”
Mededinging is belangrijk, maar het is niet de enige maatschappelijke prioriteit, vindt Verboven. Ook onrechtvaardige belastingen zijn een probleem. “Superbedrijven als Apple maken enorme winsten, maar betalen weinig belastingen dankzij fiscale spitstechnologie, waar kleinere bedrijven geen toegang toe hebben. Het draait dus ook om ongelijkheid en herverdeling. Zorg ervoor dat winsten correct belast worden. Europa is zeer verdeeld over die kwestie. Ik begrijp dat gewoon niet.”
Groeiende ongelijkheid
Als de winsten groter worden, dan profiteert niet iedereen daar evenveel van. De economische taart wordt almaar ongelijker verdeeld. Er valt moeilijk naast de cijfers te kijken. Tussen 1980 en 2016 kreeg de onderste helft van de wereldwijde verdieners slechts 12 procent van de groei. De beste 10 procent verdieners kreeg 57 procent, of bijna het vijfvoudige. Dat blijkt uit het World Inequality Report van 2018. De breedte van de kloof varieert naargelang het werelddeel. In Noord-Amerika ving de onderste helft bijna niets (2%), terwijl de top 10 procent met 67 procent van de groei ging lopen.
De oorzaken zijn divers: lagere belastingtarieven voor topinkomens, het automatiseren van routineus werk, de concurrentie van arbeid uit lagelonenlanden, meer eenoudergezinnen, verzwakte vakbonden, deregulering, besparingen en slecht onderwijs. De overheid moet dus op vele fronten tegelijk vechten. Daar zit het probleem, volgens gewezen sp.a-politicus Frank Vandenbroucke, vandaag hoogleraar Europees sociaal beleid aan de Universiteit van Amsterdam. “De overheid kreeg er enorm veel taken bij, maar het lukt haar niet meer. Of ontbreekt de politieke wil?”
Excuses heeft de overheid niet. Want de ongelijkheid is niet overal even groot, ook niet in landen die economisch even sterk ontwikkeld zijn. Zo is de ongelijkheid in de VS veel groter dan in die Europa, wat bewijst dat beleid een verschil maakt. “Groeiende ongelijkheid is geen natuurwet, maar een gevolg van de organisatie van de samenleving en het overheidsbeleid”, zegt Vandenbroucke. “Sterker nog, soms is de overheid direct verantwoordelijk. De verlaging van de belastingtarieven voor Amerikaanse topinkomens is daar een mooi voorbeeld van.”
Maar ook de goede leerlingen krijgen het moeilijk. In geavanceerde welvaartsstaten, zoals Zweden en Duitsland, groeit de armoede. Dat plaatst de Europese landen voor scherpe keuzes. Belastingstelsels zijn aan revisie toe, sociale uitkeringen moeten doelmatiger toegewezen worden, en onderwijs moet kinderen uit achtergestelde milieus opnieuw een maatschappelijke ladder bieden. En vooral: armoedebeleid kan niet zonder arbeidsmarktbeleid. Niemand zou dat beter moeten weten dan de Belgische overheid. “Geen enkel Europees land telt in verhouding meer kinderen in gezinnen waarvan de ouders niet aan het werk zijn. België is op dat gebied de Europese kampioen, helaas. In Nederland en Denemarken ligt dat cijfer veel lager, omdat de arbeidsmarkt daar stukken beter draait, terwijl gezinnen zonder werk er financieel beter beschermd zijn”, zegt Vandenbroucke.
Zelfs met een goed draaiende arbeidsmarkt kan het nog verkeerd lopen, zoals blijkt in Nederland. “De armoede is daar kleiner dan bij ons, maar de trend zit niet goed”, zegt Vandenbroucke. “De kloof tussen koppels met twee goede banen en gezinnen die aangewezen zijn op kleine en minder goede banen wordt groter. De flexibilisering van de arbeidsmarkt is er doorgeschoten. In België is de arbeidsmarkt dan weer te rigide. Je moet het midden vinden.”
Welvaartsstaten zijn daarom niet minder competitief. In de Global Competitiveness Index staan Nederland, Duitsland, Zweden en Denemarken zelfs in de top tien. Herverdeling van de groei verzwakt de economie dus niet. Groei maakt de taart groter voor iedereen, maar een remedie tegen ongelijkheid is het niet, volgens Vandenbroucke. “Groei haalt landen uit de absolute armoede, maar alleen herverdeling kan de ongelijkheid verminderen.”
Blijft de welvaartsstaat wel betaalbaar? Een drastische afbouw zou het publiek niet slikken. Het draagvlak is te groot, ondervond Vandenbroucke. “Ik heb een enquête geleid die aan 20.000 Europeanen vroeg of de EU financieel mocht bijspringen als lidstaten in een zware werkloosheidscrisis verzeilden. Tot mijn verbazing waren vrij veel mensen daar voorstander van, op voorwaarde dat de steun gekoppeld zou zijn aan opleiding en activering. Voor wat hoort wat. Dat moeten politici voor ogen houden. De welvaartsstaat mag nooit gratuit zijn.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier