Maatschappelijke cultuur en economie

De economische conjunctuur zit in de lift. Dat bewijzen diverse indicatoren. Het vertrouwen in onze instellingen is met 5% gestegen. Jong afgestudeerden zijn 3% meer bereid tot het nemen van risico dan de voorgaande lichting. Vakbonden en werkgevers kwamen overeen om bedrijven meer vrijheid te laten in het maken van loonafspraken. Vlaamse en Waalse regering bereikten een akkoord over een grotere regionale autonomie in het sociaal-economisch beleid. Vakbonden, werkgevers en vertegenwoordigers van de Vlaamse regering en parlement sloten zopas een nieuw Verdrag van Leuven met als ambitie: binnen de 5 jaar er samen voor zorgen dat al wie zich aandient op de arbeidsmarkt in Vlaanderen productief wordt ingezet.

Zo zou een economisch weerbericht er kunnen uitzien in de nieuwe wereld van de “institutionele economie”. Deze school die de jongste tijd opgang maakt in de economische wetenschap, relateert economische prestaties aan maatschappelijke instituties. Daarmee wordt gedoeld op normen en waarden die leven in de betrokken samenleving, evenals de organisatie van deze samenleving in staatsstructuren, sociaal overleg, samenwerking tussen verschillende maatschappelijke spelers.

De redenering is, simpel gesteld, dat de homo economicus niet overal op dezelfde manier (re)ageert maar zijn acties en de respons daarop mee bepaald worden door het maatschappelijk klimaat. Waar mensen elkaar meer vertrouwen, zal er allicht makkelijker worden samengewerkt. Waar risico nemen hoog staat aangeschreven, starten wellicht meer bedrijven. Waar het overheidsbestuur niet verlamd wordt door tegengestelde visies tussen diverse groepen, zullen wellicht sneller beslissingen worden genomen omtrent noodzakelijke sociaal-economische hervormingen.

Deze maatschappelijke visie op het economisch gebeuren is op zich niet echt nieuw. Ook Adam Smith, founding father van de economische wetenschap, hechtte veel belang aan waarden en normen. Maar het is wel zo dat de economische wetenschap de voorbije decennia in belangrijke mate vervreemdde van die maatschappelijke inbedding. Het mathematische model werd een wereld op zich, waarbij de maatschappelijke premissen wel eens uit het oog werden verloren.

Deze ontsporing riep een nieuwe tegenreactie op, zoals die van econoom Deirdre McClousky een paar jaar geleden met haar vernietigende analyse van de “verwiskundiging” van de economische wetenschap. Een nieuwe school maakte opgang – de neo-institutional economics – die de maatschappelijke instituties integreert in de verklaringsmodellen voor economische groei. Douglas North kreeg er in 1993 de nobelprijs economie voor.

Ondertussen is deze maatschappelijke benadering van het economisch gebeuren vanuit de academische milieus doorgedrongen tot de hoogste beleidskringen. Zo lanceert de Europese Commissie in haar jongste rapport over het regionaal beleid een nieuw model waarin economische verschillen tussen regio’s voor een derde worden toegeschreven aan “institutionele factoren”. De puur economische parameters blijven dus zeer belangrijk, het weze duidelijk, maar er zijn ook niet-economische productiefactoren die verband houden met maatschappelijke karakteristieken. Naast de factoren arbeid, kapitaal en kennis, vormen “instituties” een vierde productiefactor. Een harde vertaling van de te zachte stellingen omtrent de cultureel gedreven economie.

In een mondiale economie wint de institutionele factor onbetwistbaar aan belang. Ten eerste omdat andere, meer klassieke, economische verklaringsfactoren steeds meer Europees of zelfs mondiaal worden bepaald en landen en regio’s hier dus steeds minder het verschil kunnen maken. Denken we maar aan het monetair beleid, het begrotingsbeleid, de kostprijs van kapitaal, de belastingstructuur. Secundo omdat een verhevigde wereldwijde concurrentie gekoppeld aan een versnelde technologische evolutie een steeds sneller aanpassingsvermogen vergt van mensen, bedrijven, overheden. Instituties zijn daarvoor sterk bepalend.

Eigenlijk is de “institutionele economie” de vertaling op maatschappelijk niveau van de trends die reeds jaren furore maken op ondernemingsniveau, met name de sterke aandacht voor de human ressources, de betrokkenheid van medewerkers, emotionele intelligentie, management van verandering, bedrijfscultuur, bedrijfsethiek…

De correlatie tussen institutionele factoren en economisch succes werd empirisch bevestigd in een zeer recente studie van het Vlaams Economisch Verbond, waarover eerder in dit blad uitvoerig werd bericht ( Trends, 16 september 1999). De studie had met name betrekking op de graad en de aard van de regionale identiteit, de organisatie van het sociaal overleg en andere vormen van samenwerking in het sociaal-economische veld. Deze institutionele kenmerken werden onderzocht in 14 Europese regio’s en kleine (cultuurhomogene) landen, waaronder Vlaanderen, en gerelateerd tot de economische prestaties van die regio’s en landen.

Sceptici van de “institutionele” benadering zien het klassieke kip-en-ei-probleem opduiken: zijn sterke instituties de bron van economische sterkte, of leidt omgekeerd economisch succes niet juist tot sterke waarden en een goede organisatiecultuur. Eigenlijk is dit geen kritiek. Natuurlijk is er een wederzijds correlatie, waarbij het ene het andere versterkt in een opwaartse spiraal, of omgekeerd het ene het andere naar beneden sleurt in een vicieuze cirkel. Het causaal verband gaat in beide richtingen, wat het enkel nog sterker maakt. De synthese van Karl Marx, de economische infrastructuur bepaalt de politiek-culturele bovenbouw, en Max Weber, waardepatronen bepalen economische interacties.

Blijft het probleem van de meetbaarheid van de institutionele factoren, een probleem waarmee ook ondernemingen kampen in alles wat hun human ressources-beleid aangaat. Daar zullen we deels moeten leren mee leven. Institutionele factoren kunnen inderdaad moeilijk in mathematische modellen worden gestopt. Maar is deze modelmatige aanpak nog wel van deze tijd? Laat een zo complexe en snel evoluerende wereld zich nog in modellen vatten?

Benchmarking en best practices, dat zijn de instrumenten van de institutionele benadering. Op basis van internationale vergelijkingen tussen landen en regio’s ga je na welke maatschappelijk waarden, gedragingen of organisatievormen het meest succesvol zijn. Niet om deze “goede praktijken” klakkeloos te gaan kopiëren, wel om na te gaan welke goede praktijken inpasbaar zijn in ons maatschappelijk model.

De techniek van de benchmarking maakt niet toevallig opgang in beleidsmiddens. We doen het al jaren zonder het kind bij naam te noemen, van het opkijken naar het Poldermodel tot het verwerpen van het Franse referentiekapitalisme. De Europese Commissie gebruikt de techniek van de benchmarking steeds vaker, in het regionaal beleid, het innovatiebeleid, het werkgelegenheidsbeleid.

Een goede benchmarking veronderstelt uiteraard een voldoende aantal vergelijkingspunten. Hoe meer de maatschappelijk organisatie uniform geregeld is over de grenzen van landen en regio’s heen, hoe minder er te vergelijken valt, hoe minder er van anderen kan geleerd worden. Benchmarking heeft slechts zin in een concurrentiële omgeving, waar landen en regio’s nog over een belangrijke beleidsautonomie beschikken. Zoals concurrentie de motor is van innovatie in de bedrijfswereld, zo is competitie tussen landen en regio’s bron van beleidsvernieuwing die de efficiëntie verhoogt.

Toegepast op de Europese Unie, betekent dit dat zeer behoedzaam moet worden omgesprongen met een verdere beleidsharmonisatie. Europa moet zich vooral toeleggen op het creëren van een beleidskader, waarbinnen een eerlijke concurrentie tussen landen en/of regio’s kan worden georganiseerd. Zoals de Europese Commissie dat de voorbije jaren reeds met veel bravoure heeft gedaan voor de concurrentie tussen ondernemingen uit verschillende lidstaten. Een Europees kader voor fiscale en sociale concurrentie is dus zeer zinvol, maar we moeten ons hoeden voor een Europese fiscaliteit of sociale zekerheid.

Wat geldt voor het Europese, geldt ook voor het nationale niveau. In zoverre er zich binnen een land aanzienlijke maatschappelijke verschillen voordoen tussen regio’s, hebben alle regio’s baat bij een gezonde concurrentie. Niet enkel zal de maatschappelijke actie binnen elke regio sneller verlopen en meer aangepast zijn aan de regionale karakteristieken dan een beleid op nationaal niveau. Bovendien zullen de “best practices” komen bovendrijven en vooral de zwakkere regio’s versterken.

VEVstudie, Open regio, blik op de toekomst, oktober 1999, te verkrijgen op aanvraag: Tel. (03)202.44.07.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content