MAAK ER WERK VAN
Geschikte medewerkers vinden om efficiënt te kunnen werken en voort te groeien. Voor Vlaamse ondernemingen wordt dat steeds moeilijker en dat blijkt ook des te meer uit het stijgend aantal vacatures. Het lijkt er dan ook almaar meer op dat Vlaanderen, in de economische zin van het woord, vandaag een situatie van nagenoeg volledige tewerkstelling kent. Een duidelijk merkbare opwaartse druk op het loonniveau is één van de gevolgen.
Betekent dat voor de grosso modo 80.000 langdurig werklozen die Vlaanderen vandaag nog telt, dat ze afgeschreven zijn als valabele arbeidskrachten? Vanuit menselijk en sociaal standpunt is dat verwerpelijk. Economisch gezien betekent het een enorme verspilling van welvaarts- en welzijnsbronnen, hoe relatief ongeschoold deze werklozen ook mogen zijn. Niets verplicht ons echter in deze – op zijn zachtst gezegd – verwerpelijke toestand te berusten.
De “oninzetbaarheid” van deze langdurig werklozen vloeit immers voort uit een samenspel van institutionele factoren waaraan constructief kan worden gesleuteld, op voorwaarde dat sociale partners en politici er de nodige moed voor zouden opbrengen.
Schematisch kunnen we de langdurig werklozen in twee groepen opdelen: degenen die willen werken, en zij die dat niet willen. Beide groepen bestaan, de exacte grootte ervan is moeilijk te achterhalen.
Wie niet aan het werk wil, heeft bijvoorbeeld die keuze niet zomaar gemaakt. Vaak is het pure rationaliteit die hem in deze richting stuwt, omdat het spanningsveld tussen werkloosheidsvergoeding en nettoloon onderaan de inkomensladder te klein is, zeker bijvoorbeeld voor een gezinshoofd. Als we daarbij bedenken dat de vraag naar zwartarbeid in onze maatschappij aanzienlijk is, is de som snel gemaakt. Tel de officiële werkloosheidsuitkering bij een vergoeding voor een aantal uren zwartwerk, en het resultaat is een redelijk tot zéér behoorlijk inkomen.
Om het verschil tussen nettoloon en werkloosheidsvergoeding daarom te vergroten, zou het misschien wel nuttig zijn om – in plaats van steeds op de patronale bijdragen te hameren – ook eens te snoeien in de sociale bijdragen van de werknemers. Op termijn geeft dat immers tewerkstellingseffecten vergelijkbaar met die van lagere patronale bijdragen. Het grote voordeel is dat de kloof tussen nettoloon en werkloosheidsvergoeding onmiddellijk vergroot, wat het werkloos-zijn op slag veel van zijn aantrekkelijkheid ontneemt.
Maar ook op zwartwerk zou mogen worden ingegrepen. De grote vraag hangt samen met de zware fiscale druk in onze maatschappij. Wanneer de overheid BTW of andere indirecte belastingen verhoogt om de vermindering van sociale bijdragen te financieren, stimuleert zij indirect de “zwarte” vraag naar de producten en diensten waarop deze lasten drukken – een haast legendarisch voorbeeld is de bouwsector. Hoe hoog de fiscale druk eigenlijk wel zou mogen zijn, vergt een grondige bezinning, maar ook misbruiken moeten worden onderdrukt. Dat maffiose koppelbazen vrijuit kunnen gaan op basis van een juridische techniciteit is een ware schande, maar dat velen schaamteloos verdienen of bijverdienen in de schaduweconomie is dat al evenzeer.
De tweede groep van langdurig werklozen, degenen die wel willen werken maar niet aan de bak komen, staat symbool voor een beleid dat faalt. Na ruim twintig jaar van – wellicht goed bedoeld – knoeiwerk op dit vlak, blijkt dat de talloze speciale statuten die werden gecreëerd – van BTK’ers tot PWA’ers – structureel eerder nefast werkten dan wel constructief.
Het beleid richt daarom zijn eerste prioriteit wat deze groep betreft op het onderwijs. Herschikkingen en nieuwe oriëntaties die zelfs minder begaafde mensen aan een baan moeten helpen, zullen echter veel tijd in beslag nemen. Voor hen bestaat er enkel nog hoop op een job wanneer ze zo snel mogelijk aan de slag kunnen en op die manier afraken van hun relatieve ongeschooldheid en uitzicht krijgen op een hoger loonniveau.
Om die push naar tewerkstelling los te weken, zijn twee basisingrediënten vereist: kostenverlaging en versoepeling van de arbeidsmarkt. Beide elementen zijn noodzakelijk opdat ondernemingen de tewerkstelling van laaggeschoolden ernstig in overweging zouden nemen. Maar op deze twee elementen is reeds zo vaak gehamerd dat er een soort van vermoeidheidseffect dreigt te ontstaan. Steeds meer mensen vragen zich dan ook af of we dan echt niets anders kunnen verzinnen om de tewerkstellingsperspectieven van laaggeschoolden te verbeteren. Het antwoord daarop is: neen. Men kan veel creatieve hulpmiddeltjes bedenken, maar helaas blijven ze een pleister op een houten been zolang de kosten niet worden verlaagd. En zolang de soepelheid niet wordt verhoogd.
JOHAN VAN OVERTVELDT
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier