LOONMATIGING EN EXTRALEGAAL PENSIOEN. NOG TAL VAN ONTSNAPPINGSROUTES. Gevolgen van slordige wetgeving

Slechte wetgeving zoals die op de loonmatiging leidt tot rechtsonzekerheid en onbillijkheid. De blokkering van de extralegale pensioenopbouw bijvoorbeeld toont aan welke gaten die wetgeving vertoont. De vraag is dan maar wie door die gaten durft te ontsnappen.

Het is al vaker gezegd en het is een cliché geworden : de Belgische wetgever haalt de laatste jaren slechte cijfers op zijn rapport. In de mate dat de normale parlementaire procedure die tot een goed doordachte en uitgebalanceerde wet leidt, onder de druk van louter politieke beschouwingen en dus ook vaak onder tijdsdruk versneld (om niet te zeggen verwaarloosd) wordt, loopt het dikwijls fout : de wet vertoont dan manifeste juridische onvolkomenheden en hiaten en vertaalt vaak op een verkeerde manier de ratio legis.

De wetgeving op de loonmatiging is daar een goed voorbeeld van : aanvankelijk werd de materie geregeld door het koninklijk besluit van 24 december 1993 ; vervolgens werd via de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen het voormelde koninklijk besluit bekrachtigd en terzelfder tijd werd een groot aantal wijzigingen aan de oorspronkelijke tekst aangebracht (onder andere ter verbetering van juridische fouten of vergetelheden) en werden eveneens strafrechtelijke sancties ingevoerd. Deze laatste zijn uitermate streng en hangen als een zwaard van Damocles boven het hoofd van al wie het zou wagen de onduidelijke teksten iets te soepel te interpreteren. Voor de ondernemingen-werkgevers is het dus dansen op een slappe koord.

BLOKKERING EXTRALEGALE PENSIOENEN.

We willen ons koncentreren op de maatregelen die getroffen werden met betrekking tot extralegale pensioenvoorzieningen. Artikel 5 par. 3 van het loonmatigingsbesluit voorziet eenvoudiger uitgedrukt dan in de tekst zelf dat in 1994, 1995 en 1996 de werkgeversbijdragen tot aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood, ziekte en hospitalizatie, in principe niet hoger mogen zijn dan deze welke voordien betaald werden, tenzij ten laatste op 15 november 1993 er een duidelijke verbintenis bestond vanwege de werkgever om dergelijke verhogingen van bijdragen voor de betrokken jaren toe te kennen.

BETAALDE WERKGEVERSBIJDRAGEN.

Een eerste opvallend feit is dat het besluit slechts spreekt over bijdragen die door de werkgever worden betaald. Met andere woorden, de werknemersbijdragen worden niet beperkt, en het is dus mogelijk voor een onderneming om zelfs tijdelijk het door de werknemers gefinancierde deel van een pensioenplan op te drijven, teneinde de door dat pensioenplan gewaarborgde voordelen in evenwicht te houden. Het besluit verbiedt evenmin dat na de blokkeringsperiode, vanaf 1997 dus, de werkgever dit zou kompenseren ten voordele van de werknemers. Voorts maakt de tekst van het besluit melding van betaalde bijdragen : het is dus denkbaar dat de werkgever, zonder stortingen te doen aan een pensioenfonds of een groepsverzekering, een voorfinanciering doet tijdens de blokkeringsperiode. Indien hij dit zou doen aan de hand van het aanleggen van balansprovisies, zou dit conform blijven aan het koninklijk besluit. Nochtans stellen zich desgevallend andere problemen, aangezien recent de minister van Financiën, in weerwil van een arrest van het Hof van Beroep van Gent, heeft verklaard de fiskale aftrekbaarheid van dergelijke provisies niet te aanvaarden. Zulke provisies zijn overigens evenmin in overeenstemming met de kontrolewetgeving op de verzekeringen, die vereist dat elke pensioenverbintenis extern, dit wil zeggen via een verzekering of een pensioenfonds, gewaarborgd wordt.

OOK PENSIOENVOORDELEN GEVIZEERD ?

Een tweede, al even opvallende, vaststelling is dat enkel de bijdragen niet mogen verhogen. Daaruit zou men kunnen afleiden dat het toekennen van pensioenvoordelen op de pensioenleeftijd (zonder dat er sprake is van betaling van bijdragen), dus bijvoorbeeld via een individuele pensioenovereenkomst of een aanpassing van het groepsverzekerings- of pensioenfondsreglement waardoor de gewaarborgde kapitalen of renten verhoogd zouden worden (voorlopig zonder verhoging der bijdragen) wettelijk korrekt zou zijn. Nochtans is op dit vlak omzichtigheid geboden : artikel 5 par. 1 van hetzelfde koninklijk besluit stelt immers een algemeen principe krachtens hetwelk geen loonsverhoging of een nieuw voordeel, geldelijk of in natura of in om het even welke vorm, mag toegekend worden tot in 1996. Het matigingsbesluit precizeert nergens of de blokkering inzake extralegale pensioenen enkel door artikel 5 par. 3 (de werkgeversbijdragen) geregeld wordt, dan wel of verhogingen der voordelen (zonder bijdragen) evenmin toegelaten zijn omdat zij aanzien kunnen worden als een nieuw voordeel krachtens artikel 5 par. 1. De voorzichtigheid gebiedt te opteren voor deze laatste tesis, namelijk de toepasselijkheid van beide paragrafen waar het buitenwettelijke pensioenen betreft, althans in de mate dat de eventuele nieuwe voordelen opeisbaar worden tijdens de blokkeringsperiode, namelijk 1994, 1995 en 1996, bijvoorbeeld omdat de einddatum van het kontrakt of de pensioenleeftijd bereikt wordt. Zolang die voordelen niet opeisbaar worden, kan er geargumenteerd worden dat geen nieuw voordeel toegekend wordt. Dit betekent wel dat niet enkel de werkgeversbijdragen, maar in de voormelde gevallen eveneens de pensioenvoordelen, geblokkeerd kunnen zijn door het besluit.

ZELFSTANDIGEN ONTSNAPPEN.

Een derde verwonderlijke vaststelling is dat de extralegale pensioenen enkel voor werknemers geblokkeerd worden ; voor de zelfstandigen voorziet het koninklijk besluit niets, zodat hier extralegale pensioenopbouw op geen enkel punt beperkt wordt.

Een bestuurder of een aktieve vennoot (onder zelfstandigenstatuut) in een vennootschap kan rustig zijn extralegaal pensioen via groepsverzekering, pensioenfonds, of bedrijfsleidersverzekering verder uitbouwen. Men had kunnen veronderstellen dat de matigingsbepalingen op alle inkomenskategorieën zouden slaan.

BEDRIJFSLEIDERSVERZEKERING.

Wat wordt er overigens van de bedrijfsleidersverzekering in deze loonmatigingskontekst ? Dat een levensverzekeringskontrakt, dat het bedrijf in zijn eigen voordeel sluit op het hoofd van een bedrijfsleider, niet gevizeerd wordt door enige loonmatigingsbepaling is duidelijk. Via die levensverzekering wordt immers geen enkel recht toegekend aan de bedrijfsleider, die slechts de hoedanigheid van verzekerde heeft. Samen met dit kontrakt wordt ook vaak een pensioenovereenkomst gesloten tussen bedrijf en bedrijfsleider, waarbij aan deze laatste pensioenvoordelen toegekend worden, die de facto maar niet juridisch gewaarborgd worden door de afgesloten levensverzekering. Valt het sluiten van een dergelijke overeenkomst onder de loonmatigingsregeling ? Naar ons gevoel niet, indien ze geen aanleiding geeft tot uitkering vóór 1997, zoals reeds hiervoor aangegeven met betrekking tot de mogelijke blokkering van pensioenvoordelen. Het is immers zo dat zo’n overeenkomst geen enkel onmiddellijk recht in hoofde van de bedrijfsleider doet ontstaan, doch slechts opeisbaar wordt op het ogenblik van de (al dan niet vervroegde) pensionering.

VELE VRAGEN BLIJVEN ONBEANTWOORD.

Voor de rest laat het koninklijk besluit vele vragen open, tengevolge waarvan her en der, en ook vanuit het Kabinet van Tewerkstelling en Arbeid, een aantal interpretaties gegeven wordt die soms haaks op elkaar staan. Zo lijkt enerzijds te worden getolereerd dat werkgeversbijdragen voor extralegaal pensioen mogelijk zijn voor zover de door het pensioenplan voorziene voordelen bij pensionering niet verhoogd worden. Met andere woorden : de spreiding van de betaling der bijdragen zou gewijzigd mogen worden. Anderzijds wordt door de minister blijkbaar niet toegestaan een nieuw pensioenplan op te starten binnen een bestaande onderneming die op 15 november 1993 nog geen dergelijk plan voorzag. Een nieuw opgerichte onderneming zou dan weer wel met een pensioenplan mogen starten. Deze interpretaties geven de indruk juridisch betwistbaar te zijn, niet erg koherent, en zeker niet billijk vanuit een makro-ekonomisch standpunt.

KONKLUSIE.

In de praktijk zal dergelijke twijfel aanleiding geven tot voorzichtigheid vanwege de ondernemingen, zeker vanwege de strafrechtelijke sancties waaraan hun verantwoordelijken zich blootstellen. Toch is de daaruit voortvloeiende rechtsonzekerheid jammer, te meer daar deze voor gevolg heeft dat diegenen die wat meer risicovol handelen dan anderen, misschien wel buiten schot blijven, en dat nog anderen zich zullen oriënteren naar alternatieve wegen om pensioenen op te bouwen, via het buitenland bijvoorbeeld.

Jean-Paul Timmermans

Eric Cauwels

Jean-Paul Timmermans en Eric Cauwels zijn juridische raadgevers bij Price Waterhouse.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content