LOONKOSTEN. VERLAGEN ZONDER ZEUREN ?
Is de loonkostenhandicap echt zo nefast voor de konkurrentiekracht van de Belgische ondernemingen en bijgevolg voor de werkgelegenheid ? Volgens Francis Holderbeke van het Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming hoeven we over deze vraag ons hoofd niet te breken. Meteen relativeert hij het belang van de politiek-ekonomische diskussies die de jongste weken, ook in Trends, op het scherp van de snee worden gevoerd. Holderbeke houdt het simpel en stelt vast dat, los van internationale vergelijkingen, de hoogte van de bruto-loonkost voor zeer veel werkgevers een niet te nemen drempel is. Hij distilleert dit inzicht deels uit de resultaten van minister Smets banenplannen. De medewerker van het Leuvense Hoger Instituut voor de Arbeid pleit voor een belangrijke en algemene verlaging van de sociale bijdragen, zonder formele verbintenissen voor tewerkstelling. Verdedigt een “man van de arbeid” nu louter patronale stellingen ?
– TRENDS. Hoeveel moet er volgens u af van de sociale bijdragen ?
– FRANCIS HOLDERBEKE. Via allerlei selektieve instrumenten is er nu al een loonkostenverlaging van 9,5 procent. Maar toch heeft dit weinig of geen netto-effekt op de werkgelegenheid. Daarom moet er een loonvormingsbeleid komen, met een maximale verlaging van de sociale bijdragen, weliswaar gespreid over 3 tot 5 jaar. De werknemersbijdragen zouden kunnen dalen van 13 tot 10 procent van het bruto-loon, wat ook de koopkracht zou doen toenemen. De patronale bijdragen kunnen teruggebracht worden tot 25 à 30 procent, in plaats van de huidige 42. Zo’n drastische, lineaire verlaging zou de sociale bijdragen opnieuw aanvaardbaar maken voor zowel werkgevers als werknemers. Daarvoor hebben we geen ingewikkelde technische debatten of internationale vergelijkingen nodig, waarover toch niemand het eens raakt.
– Dat is pas een mooi cadeau. Maar wat doet u denken dat zo’n maatregel ook zal helpen tegen de werkloosheid ?
– Er is terechte kritiek gekomen op het Jongerenbanenplan en het Voordeelbanenplan, wegens het tijdelijk karakter ervan. Voorlopig gelden de voordelen nog voor degenen die in oktober 1993 als eersten werden aangeworven. Vanaf begin volgend jaar zal duidelijk worden hoeveel van deze kontrakten worden verlengd. Er is ook het punt van de verdringing, overigens een normaal verschijnsel als je de aandacht toespitst op een specifieke groep, en van het dead weight-effekt (zou men ook niet aangeworven hebben zonder subsidies ?). Maar toch is het belangrijk dat deze aangeworvenen de gelegenheid krijgen ervaring op te doen en een soort relatienetwerk uit te bouwen. Het geeft trek in de schouw. Zo beoordeel ik ook stages en eerste-werkervaringskontrakten.
De belangrijkste positieve les uit deze plannen is echter dat een eenvoudig systeem van substantiële subsidies, dat goed gekommuniceerd wordt naar de werkgevers, inderdaad numeriek sukses oplevert. Het brengt beweging op de arbeidsmarkt. Je merkt dat ook vrij veel langdurig en laaggeschoolde werklozen aangeworven worden.
Dit toont aan dat, los van internationale ekonomische vergelijkingen inzake konkurrentiekracht, de loonkost effektief een te hoge drempel opwerpt voor veel werkgevers, vooral dan KMO’s. Vandaar mijn pleidooi voor lineaire loonkostenverlaging, waarbij geen eisen gesteld worden op het vlak van gegarandeerde aanwervingen. Op langere termijn komt er wel iets los. Daarnaast kunnen selektieve tegemoetkomingen gehandhaafd worden om de inschakeling van bepaalde doelgroepen te bevorderen.
– Een substantiële, algemene loonkostenverlaging zal hoe dan ook zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de inkomsten van de Sociale Zekerheid. Hoe moet het daarmee ? Afschaffen maar ?
– Uiteraard pleit ik niet voor minder sociale bescherming. De lineaire loonkostenverlaging is pas mogelijk wanneer het SZ-stelsel opgesplitst wordt in arbeidsgebonden en niet-arbeidsgebonden risico’s. Kinderbijslag, ziekte en invaliditeit (inzoverre deze geen verband houden met de arbeid) moeten apart genomen worden en louter gefinancierd door bij voorkeur direkte belastingen. In de werkloosheid, maar ook in de ziekte- en invaliditeitsverzekering is er al vrij ruim bespaard.
Voor mij is het duidelijk dat de lineaire loonkostenverlaging die, gespreid over 3 à 5 jaar, 250 miljard kan bedragen, niet ten koste mag gaan van de sociale uitkeringen. Deze zijn immers voor veel mensen beslissend om boven het bestaansminimum uit te geraken. Ik sluit mij wel aan bij de idee van een herverdeling van bepaalde uitkeringen, zoals kinderbijslag, van gezinnen met hoge inkomens naar gezinnen met lage inkomens.
Wanneer er taboes moeten sneuvelen inzake uitgaven voor pensioenen, kinderbijslag, gedeeltelijk de werkloosheid, dan moeten er ook heilige huisjes gesloopt worden aan de inkomstenzijde. Er zijn al tientallen vormen van alternatieve financiering opgedoken en onmiddellijk afgeschoten de CO2-belasting, de omzetbelasting, luxetaksen enz. maar men zal er niet aan ontsnappen om de belastbare basis voor de niet-arbeidsgebonden financiering van de Sociale Zekerheid te verruimen, zonder de globale fiskale en parafiskale druk te verhogen. Er zijn voldoende mogelijkheden om te belasten op werkelijke en niet alleen op aangegeven inkomens. Alternatieve financiering moet gebeuren via eerlijke en sociaal gerechtvaardigde inning van direkte belastingen. In ieder geval is de vermogensbasis in België groot genoeg om dit probleem op te vangen.
Nederland heeft trouwens zopas een lineaire loonkostenverlaging doorgevoerd, met daar bovenop selektieve voordelen binnen het kader van een doelgroepenbeleid. Het kan dus wel degelijk.
JOS GAVEL
FRANCIS HOLDERBEKE (STEUNPUNT WAV) “De vermogensbasis is groot genoeg voor alternatieve financiering van de Sociale Zekerheid, zodat de loonkosten substantieel en algemeen kunnen verlaagd worden. “
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier