LIJDENSWEG BEEINDIGD
Nieuw wettelijk criterium
De lijdensweg van de niet-inwoners is voorbij. De wet die hen uiteindelijk een behoorlijke behandeling garandeert, staat goed en wel in het Belgisch Staatsblad van 30 maart 1996 te lezen. Wat voor de andere belastingplichtigen minstens op principieel vlak een hele geruststelling kan zijn : als men maar lang en hard genoeg aandringt, is ook de Belgische wetgever bereid om in te zien dat een ordentelijke oplossing moet worden gezocht.
ANTENNE.
Het verhaal begon eind de jaren tachtig. De personenbelasting was pas hervormd (of wat althans voor zo’n hervorming moest doorgaan). En dus werden de antennes op de vennootschapsbelasting gericht. Inclusief op de belasting van niet-inwoners. Hoe een en ander precies in zijn werk is gegaan, is niet meer te achterhalen. Maar het verhaal wil, dat de regering op een bepaald ogenblik nog op zoek was naar enkele honderden miljoenen, of misschien zelfs een beetje meer, en dat daarom het dringende of zeg maar dwingende verzoek vertrok om ook in de belasting van niet-inwoners de nodige hervormingen door te voeren die voor het gewenste budgettaire resultaat moesten zorgen.
Het denkwerk dat daartoe in de daaropvolgende periode werd verricht, resulteerde in het voorstel om bij de niet-inwoners voortaan een onderscheid te maken tussen de niet-inwoners die gedurende heel het belastbaar tijdperk wel of geen tehuis in België hebben behouden. Niet-inwoners die niet gedurende heel het belastbaar tijdperk in België een tehuis hebben behouden, zouden voortaan verstoken blijven van een aantal belastingvoordelen die verband houden met hun persoonlijke of familiale toestand.
Die optie was niet onlogisch. Wie niet in België woont, woont allicht elders. En kan dus in het land waar hij woont, aanspraak maken op de belastingvoordelen die verband houden met zijn persoonlijke of familiale toestand. Maar die redenering gaat vanzelfsprekend slechts op voor zover de betrokken belastingplichtige ook effectief in dat andere land aan belasting onderworpen is.
MILITAIR.
En dat is niet altijd het geval. Neem bijvoorbeeld het geval van Belgische beroepsmilitairen. Niet weinigen daarvan verkiezen na hun beroepsloopbaan het uitzicht op een of ander slagveld te ruilen voor een uitzicht op de Middellandse Zee. Zij emigreren. Naar Zuid-Frankrijk bijvoorbeeld. Maar dat wil niet zeggen dat hun pensioenen voortaan ook in Frankrijk zullen worden belast. Die pensioenen worden immers betaald door de Belgische overheid. En dus blijven zij krachtens het dubbelbelastingverdrag dat tussen België en Frankrijk is afgesloten in België belastbaar. Veel van deze personen hebben na hun vertrek uit België, geen tehuis meer in het vaderland.
Door de nieuwe belastingregeling die eind de jaren tachtig werd ontworpen, dreigden zij aldus tussen wal en schip te vallen. In Frankrijk konden zij geen aanspraak maken op welk belastingvoordeel dan ook. Omdat zij daar doodeenvoudig niet belastbaar waren. En in België kwamen zij ook niet langer aan de bak. Zij waren weliswaar nog steeds hier te lande belastbaar. Maar zij konden hier geen enkel belastingvoordeel meer genieten. Omdat zij meestal ook geen tehuis meer in het vaderland behielden. Droefenis alom dus. Waarbij overigens vermeld weze dat de situatie die op die manier ontstond geen monopolie was van gewezen beroepsmilitairen.
NIETIG.
Het gevolg van heel deze historie was dat enkele gepensioneerde Belgische overheidsambtenaren bij het Arbitragehof een verzoek indienden om de nieuwe regeling nietig te laten verklaren wegens kennelijke strijdigheid met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel. Een verzoek dat door het Arbitragehof ook werd ingewilligd.
De Belgische wetgever zag zich daardoor genoodzaakt op zoek te gaan naar een nieuwe regeling die niet meer discriminerend zou zijn. Maar dat is zoals bij vele dingen van dit leven veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Een nieuwe poging om de zaak bij wet te regelen, had net hetzelfde resultaat. Opnieuw een vernietiging door het Arbitragehof. Opnieuw wegens discriminatie. Met als gevolg dat men na twee tussenkomsten van de wetgever nog even ver stond als eind de jaren tachtig. Nergens dus.
Een en ander beklemtoont trouwens nog maar eens dat de wetgever zich tegenwoordig op het gebied van de gelijke behandeling geen fantasieën meer kan veroorloven. En dat er zonder meer nood bestaat aan een instelling (zoals het Arbitragehof) die als een goed herder waakt over het niet-discriminerend karakter van de wetten die over de rechtsonderhorigen worden uitgestort.
NIEUW CRITERIUM.
Derde keer, goede keer. En die staat dus nu in het Staatsblad te lezen. De oplossing bestaat erin dat een nieuw criterium werd gezocht voor de gelijkschakeling van sommige niet-inwoners zonder tehuis met niet-inwoners met tehuis. Kwestie van aan niet-inwoners die hun beroepsinkomsten in hoofdzaak uit een Belgische bron halen, bij voortduur toegang te verlenen tot de Belgische belastingvoordelen die samenhangen met hun persoonlijke en familiale situatie.
Het nieuwe en volgens waarnemers allicht niet langer discriminerende criterium luidt dat niet-inwoners zonder tehuis dan toch nog behandeld worden alsof zij wel gedurende heel het belastbaar tijdperk in België een tehuis hebben behouden, zodra hun Belgische beroepsinkomsten ten minste 75 % uitmaken van hun gehele beroepsinkomen.
De Belgische gepensioneerde beroepsmilitairen uit het hoger vermelde voorbeeld kunnen dus opnieuw op beide oren slapen. Na iets meer dan vijf jaar strijd hebben zij hun slag thuisgehaald. Dat geldt trouwens niet alleen voor de toekomst. De nieuwe regeling is immers met volledig terugwerkende kracht van toepassing geworden. Wat meteen ook uitlegt waarom de wetgever in een heropening heeft voorzien van de termijnen voor ambtshalve ontheffing of bezwaar. Te rekenen vanaf de dag van publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad dat is dus op 30 maart 1996 hebben alle belanghebbenden nog welgeteld een jaar tijd om bezwaar in te dienen of om een ambtshalve ontheffing te vragen van de overbelasting waarvan zij rekening houdend met de nieuwe wet eventueel het slachtoffer zijn geweest. Het bezwaar moet worden ingediend bij de directeur der belastingen van de provincie of het gewest in wiens ambtsgebied de betwiste aanslag is gevestigd.
FRONT.
Met dit nieuwe wettelijke ingrijpen kan de rust op het (doorgaans vredige) front van de belasting van niet-inwoners weerkeren. Het gaat trouwens om een relatief moeilijke belasting waar niemand graag mee omgaat. Dat komt omdat men voor de toepassing van de belasting van niet-inwoners drie uiteenlopende disciplines moet combineren. Om te beginnen moet men de gewone personen- en vennootschapsbelasting al goed onder de knie hebben. In de belasting van niet-inwoners wordt immers voor een groot aantal regels gewoon verwezen naar de regeling zoals die in de gewone personen- en vennootschapsbelasting van toepassing is. Voorts moet men dan ook nog kaas hebben gegeten van de belasting van niet-inwoners zelf, en vervolgens moet men ook beslagen zijn in het lezen en toepassen van de dubbelbelastingverdragen. Want vooraleer de Belgische belasting van niet-inwoners ooit ter sprake kan komen, moet eerst worden uitgemaakt of België wel heffingsbevoegd is. Dat vindt men in de dubbelbelastingverdragen. Daarin zijn de afspraken opgenomen die België met het andere verdragsland heeft gemaakt over wie ten aanzien van welk inkomen bevoegd is om de belasting te heffen. Pas als die bevoegdheid effectief aan België toekomt, kan de belasting van niet-inwoners in werking treden.
PLEZIER.
Die combinatie heeft overigens niet alleen het vervelende karakter de zaken zeer ingewikkeld te maken. Zij heeft ook af en toe plezierige kantjes. Zo komt het al eens voor dat een verdrag de heffingsbevoegdheid toekent aan een land dat op het bedoelde inkomen geen belasting heft. Wat dan tot gevolg heeft dat het inkomen volledig vrij van belasting blijft.
Dat overkwam bijvoorbeeld nog niet zolang geleden een Belgisch rijksinwoner die enig tijd in Nederland als zelfstandig adviseur werkzaam was geweest, via wat men in het jargon een vaste basis noemt (arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 16 januari 1996). Krachtens het verdrag met Nederland kwam de bevoegdheid om belasting te heffen aan Nederland toe. Maar op basis van de Nederlandse wetgeving moest de man in Nederland geen belasting betalen. Met als gevolg dat er op dat inkomen in het geheel geen belasting was verschuldigd. Van Belgische belasting kon immers ook (afgezien van het zogenoemde progressievoorbehoud) geen sprake zijn. Want België was gewoon niet heffingsbevoegd.
De enige oplossing om dat inkomen toch aan belasting te kunnen onderwerpen, is (in het voorbeeld) de Nederlandse interne belastingwet aanpassen ; of het verdrag heronderhandelen. Maar dat opent een nieuwe lijdensweg. Dit keer niet voor de belastingplichtigen, maar wel voor de fiscus zelf.
JAN VAN DYCK
Jan Van Dyck is fiscalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier