Liever lager
Welke rente krijgen we na 2000 ? Een vooruitblik met in het achterhoofd 150 jaar obligatiegeschiedenis.
Een dalende rente domineerde het laatste decennium van deze eeuw, maar precies in het laatste jaar keerde die beweging zich om. Zal de rente nog verder stijgen ? Zal de inflatie weer toenemen ? Niet alleen de inflatie bepaalt de rente. Ook evoluties in de bevolkingssamenstelling, het monetaire beleid, het overheidsbeleid en de economische omgeving hebben een grote invloed. En zowat alle factoren zijn nu gunstig. Een hogere obligatierente in het begin van het nieuwe millennium zit niet in de kaarten, integendeel.
Historisch hoge rente.
Een Belgische overheidsobligatie op tien jaar biedt nu een rente van ongeveer 5,7 %. Begin dit jaar was dat nauwelijks 4 % en beleggers weten niet goed of ze nu opnieuw obligaties moeten kopen. Nogal wat mensen herinneren zich de jaren zeventig en tachtig met coupons van 8, 9, 10 of zelfs even 15 %. De kans dat de rente tot dergelijke niveaus doorstijgt, is echter bijzonder klein. Het lijkt aannemelijker dat de obligatierente weer zal dalen. De huidige rente is historisch zelfs vrij hoog (zie ook de rentegrafiek over de voorbije 150 jaar). Zeker de reële rente (verschil met de inflatie: obligatierente (nu 5,7 %) – inflatie (nu 1,2) = reële rente (nu 4,5 %)). Peter Van den Houtte, hoofdeconoom van BBL, argumenteert waarom de obligatierente tot 2010 à 2015 eerder onder de huidige niveaus zal blijven. We poneren telkens een stelling en Van den Houtte geeft zijn commentaar.
De vraag naar obligaties stijgt: het sparen neemt nog toe.
“Een belangrijke factor voor de rente is de samenstelling van de bevolking in de OESO-landen (de landen met het kapitaal, nvdr),” zegt Van den Houtte. Ook de leeftijd is een erg goede barometer voor de spaarneiging. “Een jonge bevolking besteedt het grootste deel van zijn inkomen en spaart weinig. Sinds de jaren negentig wordt de groep tussen 25 en 44 jaar steeds groter. Ze vertegenwoordigt nu 30 % van de bevolking. In de komende tien jaar zal die groep opschuiven naar de leeftijd tussen 45 en 65 jaar (nu 23,5 %) waar het meest gespaard wordt. Rond 2010-2015 ontstaat dan een bubbel boven 60 jaar, waar weer ontspaard wordt. Maar tot dan zal het sparen alleen maar toenemen.”
“Hetzelfde zien we bij de overheden,” gaat Van den Houtte verder, “want schulden afbouwen, is ook sparen.” In de tweede helft van de jaren zeventig en in de jaren tachtig swingden de overheidstekorten de pan uit. Volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) was dat de belangrijkste factor voor de toen hoge rente. Die hogere rente op de schuldenbergen veroorzaakte een rentesneeuwbal. In 1982 bedroeg de schuldratio tegenover het bruto nationaal product (BNP) in de OESO-landen gemiddeld 45,6 %. In 1996 was dat tot bijna 70 % opgelopen. Pas na zware inspanningen kwam er midden de jaren negentig een kentering. De gemiddelde schuldgraad is intussen tot 54 % gedaald. De Verenigde Staten boeken nu zelfs een begrotingsoverschot.
Inflatie krijgt geen kans door het monetair beleid en de deregulering.
Sinds de jaren negentig werd inflatiebestrijding de prioriteit in alle grote landen, om de groei te bevorderen. “In Europa bedraagt de inflatie nu gemiddeld 1,2 % en toch wil de Europese centrale bank de schroef al aandraaien,” merkt Van den Houtte op. Met een dergelijk beleid dalen ook de inflatieverwachtingen en verdwijnt de premie voor schommelingen uit de obligatierente.
Het vrijmaken van markten als de telecommunicatie en elektriciteit heeft zelfs deflatoire effecten. De prijzen voor telefonie dalen met 5 % per jaar en in Duitsland daalden de elektriciteitstarieven het afgelopen jaar zelfs met 20 %.
Sterke groei kan met lage inflatie samengaan.
De Verenigde Staten kennen al vele jaren een sterke groei zonder ontsporing van de inflatie. Dat is niet uitzonderlijk: ook in de jaren vijftig en zestig was er een sterke groei en een beperkte inflatie. Er zijn voor de huidige periode zeker ook parallellen te trekken met de industriële revolutie aan het einde van de 19de eeuw. Die leidde tot een sterke groei, maar op de grafiek is te zien dat het prijsniveau tegelijk gedurende tientallen jaren daalde. We zetten nu met internet de revolutie voort die in 1981 met de eerste personal computer van IBM begon. Van den Houtte: “Daar kon je bij wijze van spreken niets mee doen, maar hij kostte wel 350.000 frank (BEF). De moderne pc’s kunnen oneindig veel meer voor een tiende van de prijs.” Die evolutie wordt nu met internet versterkt. Bedrijven en organisaties kunnen veel efficiënter werken en iedereen kan voor de laagste prijs kiezen. De transparantie zet een geweldige neerwaartse druk op de prijzen.
De obligatiecorrectie is ten einde.
Peter Van den Houtte stelt vast dat de huidige correctie op de obligatiemarkten merkwaardig sterk op die in 1994 lijkt. “In prijs zijn de obligaties met 13 à 14 % gedaald, precies zoals in 1994. Alleen zijn we nu op een veel lager niveau vertrokken. Ook in 1994 begon de correctie in januari en duurde ze tot oktober. De kans is groot dat de correctie ook in tijd gelijk zal zijn.”
De reële rente ligt nu boven 4 % in Europa. De voorbije 150 jaar lag het gemiddelde eerder bij 3 % (exclusief de periodes van WO I en II). Reken daarbij een inflatie van 1,5 à 2 % en je bekomt een rente van 4,5 à 5 %. Daar zitten we nu al boven. “Nogmaals een aanwijzing dat de correctie achter de rug is,” zegt Van den Houtte.
De groeiversnelling in Europa is geen gevaar.
De renteverhogingen in de Verenigde Staten hebben de Europese rente wat mee opgetrokken en de conjunctuurverbetering hier deed de rest. “Maar er zijn duidelijk tekenen dat de groei in de VS afneemt,” oordeelt Van den Houtte. De hogere rente remt de bouwsector af en ook de zwakkere beurs zou de consumptie moeten vertragen. Bovendien heeft het jaar 2000-fenomeen de correctie in de hand gewerkt. Van den Houtte: “Toen de rente begon te stijgen, hebben veel bedrijven nog snel geld opgehaald. En dat wilden ze ruim voor het einde van het jaar doen, uit vrees dat niemand in de laatste maanden voor het nieuwe millennium nog posities zou willen innemen. Dat tijdelijk grote obligatie-aanbod versterkte de correctie.”
Overigens ligt de rente van bedrijfsobligaties historisch hoog boven de overheidsobligaties. Logisch door het grote nieuwe aanbod. Anderzijds moet gezegd dat de schulden van de privé-sector in de VS sterk zijn toegenomen: zij bouwen schuld op, terwijl de overheid de omgekeerde weg opgaat.
Is een Japans herstel wél een gevaar voor Europese en Amerikaanse obligaties ?
“Tenzij de Japanse economie onverwacht sterk zou groeien en de Japanse rente 2 procentpunt zou stijgen, verwacht ik geen echt negatieve invloed op onze obligatierente.” De Aziatische landen buiten Japan zijn nu exporteurs van kapitaal geworden en dat compenseert al wat. Maar vooral een groeivertraging in de VS zal een tegengewicht vormen voor een betere economie in Japan. Alleen als de Amerikaanse economie niet zou vertragen, in combinatie met een oplevend Japan, zou opwaartse druk op de langetermijnrente kunnen veroorzaken.
Advies aan de belegger.
“Ik zou obligaties zeker niet mijden,” adviseert Van den Houtte. “Bij BBL denken we aan het verlengen van de looptijd. Bij de cliënteel merken we trouwens een hernieuwde interesse voor obligaties. Bedrijven, daarentegen, aarzelen om tegen de huidige rentevoeten te lenen.” Een zaak is duidelijk: wachten op rentevoeten boven 8 % zal zelfs iemand met alle geduld van de wereld moeten opgeven.
Jan Reyns
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier