Land op een kruispunt
In India hangen nieuwsoortige economische hervormingen in de lucht. Ze vormen de langverwachte tweede golf, na de verreikende economische liberalisering die in 1991 werd aangevat. Het streven achter die hervormingen bestond er toen – net als nu – in de economie op een snellere groeibaan te duwen en mechanismen uit te bouwen die moeten leiden naar een grotere productiviteit en efficiëntie. Het gevolg van die eerste hervormingen was dat de economie inderdaad naar grotere productiviteit en doeltreffendheid is geëvolueerd en dat het besef groeide dat alleen een grotere economische groei de middelen biedt om het fundamenteel probleem van de armoede aan te pakken.
Het vertrouwen om nieuwe hervormingen in te voeren, stoelt op aanwijzingen uit het verleden: de resultaten waren bevredigend. Na een aanvankelijke terugval haalde de economie een groeicijfer van 7% in het midden van de jaren negentig, maar stabiliseerde zich daarna rond de 6% – wat nog altijd hoger was dan de 5,5% in de jaren tachtig en de 3,5% in de dertig voorgaande jaren. De hoop op een duurzame groei van 7 tot 8% is vandaag zelfs een gemeenplaats geworden. Dat voorspelt allemaal niets dan goed voor de aanvaarding van de geplande maatregelen van de huidige regering.
Explosie.
De hoge gemiddelde groei van de voorbije twintig jaar heeft de economische demografie van India veranderd. Onderzoek door de National Council of Applied Economic Research, gebaseerd op jaarlijkse enquêtes bij 300.000 gezinnen en uitgevoerd sinds 1986, suggereert dat de omvang van de Indiase markt de komende tien jaar zal exploderen, in de veronderstelling dat de huidige groei-impuls aanhoudt.
Er zijn nu 6 tot 7 miljoen huishoudens met een hoog inkomen (in staat een auto te kopen), tegenover amper 1 miljoen in 1985. Voorspeld wordt dat dat aantal tegen 2010 tot 25 à 30 miljoen zal stijgen. Terzelfder tijd zijn er nu tussen 70 en 80 miljoen arme gezinnen en dat betekent een terugval ten opzichte van de 95 miljoen in 1985. Tegen 2010 zal dat aantal naar verwachting inkrimpen tot 25 à 30 miljoen. Het aantal gezinnen met een bescheiden inkomen zal van de huidige 75-80 miljoen aanzwellen tot ongeveer 140-150 miljoen. Die marktexplosie zal de economische groei aandrijven, maar zal tegelijk zware eisen stellen aan de Indiase infrastructuur. Want men mag niet verwachten dat van dat alles ook maar iets zal gebeuren zonder een aanzienlijke aanzwengeling van de investeringen in alle aspecten van die infrastructuur. Maar zal dat wel gebeuren?
Ambities.
De Indiase ambities zouden immers wel eens aan diggelen kunnen worden geslagen door een begrotingstekort dat uit de hand dreigt te lopen, zowel op federaal als op regionaal vlak. Ondanks reële economische verwezenlijkingen in de jaren negentig, is de kwaliteit van de fiscus er gestaag op achteruitgegaan. De interestbetalingen van de centrale overheid slorpen thans ongeveer de helft op van het totale inkomen. In 1990 was dat maar een derde. De gecumuleerde begrotingstekorten van de centrale en staatsoverheden bedragen ongeveer 9% van het bruto binnenlands product. Daarvan komt ongeveer de helft op rekening van het inkomensdeficit. Met andere woorden: de helft van alle overheidsleningen wordt gebruikt om onproductieve lopende uitgaven te financieren. En nog maar eens: in 1990 was dat slechts een derde.
Het resultaat is dat productieve overheiduitgaven er zienderogen op achteruitgaan. De openbare investeringen zijn gedaald van een gemiddelde van 10,5% van het bruto binnenlands product in de jaren tachtig tot amper 6 à 7% nu. Dat betekent dat wegen niet worden aangelegd en dat bestaande wegen niet worden onderhouden; scholen moeten het zonder boeken stellen; ziekenhuizen beschikken slechts over schaarse geneesmiddelen en verouderende apparatuur. De vraag naar energie stijgt, maar het aanbod daalt.
Maatregelen.
De oplossing waarnaar nu wordt gestreefd, bestaat erin de privé-sector een plaats te geven in elk infrastructuursegment. De elektriciteitsbedrijven van de staat lijden elk jaar een verlies van 6 miljard dollar ten gevolge van subsidies aan landbouw- en particuliere gebruikers. Het ministerie van Financiën schat dat de impliciete subsidiëring oploopt tot 10,7% van het bruto binnenlands product per jaar. Het gevolg is dat de overheid geen geld heeft om in infrastructuur te investeren en dat de privé-sector dat evenmin kan bij gebrek aan commercieel rendement.
De mogelijkheid om een hogere groei te halen wordt dus bezwangerd met grote onzekerheid, tenzij de overheid krachtdadig optreedt om de fiscus op te kalefateren. Ze zal politiek onpopulaire beslissingen moeten nemen, met prijsverhogingen in sectoren zoals energie, transport en petroleumproducten. Ze zal eveneens het privatiseringsproces moeten versnellen om de bestaande, dure openbare schuld af te lossen en geleidelijk de gesel van de stijgende schuldaflossingen af te wenden.
Eeuw.
India verkeert in een onstuimige stemming. De verwachtingen zijn hooggespannen aan het begin van wat wel eens de eeuw van India zou kunnen worden. In 1991 luidde India’s antwoord op de crisis op zijn betalingsbalans een tijdperk in van marktgeleide groei en grootscheepse privatiseringen. Nu moet de regering van Atal Behari Vajpayee de begrotingscrisis op een soortgelijke manier aanpakken. Ze moet dringend werk maken van een verdere privatisering, gebruikerstarieven opleggen en een volwaardig systeem van belasting op de toegevoegde waarde invoeren om de budgettaire gezondheid te herstellen, die nodig is om de hogere groei te halen. De regering moet alleen maar overgaan tot daden. Als ze dat niet doet, verliest ze eens te meer een kans om India op een hogere, duurzame groeibaan te lanceren.
rakesh mohan
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier