Lager inkomen, hogere inflatie
Inflatie heeft de voorbije jaren de koopkracht van de lagere inkomens meer aangetast dan die van de hogere inkomens.
D.K.
Het leven werd de laatste 12 maanden gemiddeld 1,2 % duurder (zie ook barometer blz. 22). De huidige geldontwaarding valt dus best mee, maar de inflatie die u persoonlijk ervaart, hangt ook samen met de samenstelling van uw boodschappenlijstje. Koopt u toevallig net de producten die gemiddeld meer in prijs zijn gestegen, dan hebt u pech. Want uw persoonlijke inflatie is dan wel hoger, maar uw loon of uitkering blijft afgestemd op de gemiddelde gezondheidsindex (de inflatie zonder prijsstijgingen voor benzine en diesel, tabaksproducten en alcohol). Een verschillend boodschappenlijstje betekent daarom voor de ene een koopkrachtverlies, en voor de andere koopkrachtwinst.
Vooral de lagere inkomens hebben pech gehad sinds 1 januari 2004. Omdat het uitgavenpatroon afhankelijk is van het inkomen, is ook de inflatie verschillend naargelang van het inkomen. Hoe lager het inkomen bijvoorbeeld, hoe zwaarder de huisvestingskosten (huur, energie, water) wegen op het gezinsbudget. En omdat vooral de huisvestingskosten sinds 2004 sterker gestegen zijn dan de gemiddelde inflatie, kijken de lagere inkomens tegen een hogere inflatie aan. Voor de 10 % armste gezinnen bedroeg sinds 2004 de inflatie op jaarbasis gemiddeld 2,01 %, voor de 10 % rijkste gezinnen was dat maar 1,79 %. De gezondheidsindex klokte af op 1,55 %. De automatische loonindexering beschermde de lagere inkomens dus maar voor driekwart tegen stijgende prijzen.
Maar voor de laatste 12 maanden is het plaatje echter totaal anders (zie grafiek). De energieprijzen zijn afgekoeld, wat in het voordeel speelt van de lagere inkomens. Persoonlijke diensten stegen dan weer sneller in prijs, en die diensten worden vooral door de rijkere gezinnen aangekocht. “Conclusies trekken op basis van één periode is daarom gevaarlijk. Door het volatiele karakter van de brandstofprijzen kan een andere periode heel andere resultaten opleveren,” zegt Chris Serroyen, hoofd van de studiedienst van de christelijke vakbond ACV.
“Alle Belgen zijn niet gelijk voor de inflatie,” was ook de conclusie van een studie van Jean Hin- driks en Vincent Bodart (UCL), maar de auteurs besluiten dat de inflatieverschillen naargelang van het inkomen verwaarloosbaar zijn. Dat komt omdat de prijs van vele producten op hetzelfde ritme stijgt. De lagere inkomens hebben te lijden onder huisvestingskosten, terwijl voor hogere inkomens vooral transport en persoonlijke dienstverlening een bron van inflatie zijn. Eén index zorgt daarom niet voor meer koopkrachtongelijkheid tussen rijke en arme gezinnen.
Is het opgetekende inflatieverschil vaak verwaarloosbaar, dan kan het verschil in periodes van snel stijgende huisvestingskosten toch niet zomaar onder de mat geveegd worden. Eerder dit jaar pleitte de liberale vakbond daarom voor een indexsysteem dat meer rekening houdt met het uitgavenpatroon van de lagere inkomens. Bij het loonoverleg wordt formeel geen rekening gehouden met inflatieverschillen, maar de sociale partners zetelen in de indexcommissie, en daar wordt soms stevig gedebatteerd over de samenstelling en het gewicht van elk product in de indexberekening.
En zegt Chris Serroyen: “Bij het loonoverleg van 2007-2008 is de prioriteit voor koopkracht en de verhoging van het minimumloon gemotiveerd door het feit dat de gezondheidsindex onvoldoende de prijsevolutie weerspiegelde zoals de werknemers die aanvoelden. Dat leefde sterk bij onze achterban. De hoofdschuldige was eerder de sterke stijging van de brandstofprijzen, dan het aanvoelen dat de lagere inkomens een sterkere inflatie ondervonden.” D.K.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier