KURKDROOG ALENTEJO
Meer dan de helft van ‘s werelds kurkproductie situeert zich in het Portugese Alentejo, een van de minst bevolkte en meest authentieke streken van Europa. De kurkbomen leveren niet alleen mooie plaatjes op en inspireren de plaatselijke dichters, maar zijn tevens van levensbelang tegen de oprukkende woestijn.
De schoonheid van een landschap inspireert mensen vaak om uitdrukking te geven aan hun indrukken, hun emoties. Dat is een van de reneden waarom zovele artiesten naar de Provence of naar Marokko zijn getrokken, verfborstels en schildersezels onder de arm. Wellicht hadden ze ook naar Alentejo kunnen reizen, maar dat gebied is steeds een witte vlek op de kaart gebleven. (Haast) onbewoond, onbekend en dus onbemind. De Romeinen kenden dit prachtige land nochtans en bouwden er steden. Maar vandaag zijn het de plaatselijke bewoners die het privilege hebben om te genieten van de schoonheid van hun land. Zij hebben Alentejo vooral in verzen vereeuwigd. Portugezen zijn dichters. De beroemdste onder hen is Fernando Pessoa (1888-1935), een van de grote dichters van deze eeuw. In elk dorp vindt men wel een (volks)dichter, die niet noodzakelijk het niveau van Pessoa haalt, maar alleszins een belangrijke rol speelt in het culturele leven van zijn gemeenschap. De dichter dicht bij bepaalde gelegenheden: een kind wordt geboren, twee geliefden trouwen, iemand gaat met pensioen. Voor de gelegenheid draagt de dichter zijn poëzie zelf voor. En na het werk dat hij ‘in opdracht’ heeft geschreven, voegt hij er als toemaatje nog enkele ‘vrije’ verzen aan toe. Die vrije stijloefeningen zijn uit het leven gegrepen en gaan vooral over de liefde, over het mooie land, over heerlijke wijn én… over kurkeiken. We laten José Torrinha aan het woord. In het dagelijks leven is deze bijzondere man chauffeur, maar zijn grootste plezier put hij uit het schrijven:
“Ik werd geboren in Alentejo
In de schaduw van een kurkeik
Mijn moeder die het koren maaide
Bracht mij ter wereld
Aan de rand van een akker
Met alleen de hulp van God”
We verlaten
de autosnelweg Lissabon-Porto en rijden oostwaarts over de Taag (“além Tejo”) de provincie Alentejo binnen, Portugals grootste provincie (iets kleiner dan België: 27.000 km²), met slechts 530.000 inwoners (20 per km²). Het landschap wordt schraler en geler, gaat zachtjes glooien: planaltos noemen ze dat. Maar die gele golvende stroken land worden afgewisseld met bossen van pijnbomen, eucalyptus en kurkeik, de drie boomsoorten waarvan de meeste mensen hier leven. Daarnaast valt er niet veel te rapen, behalve een weinig landbouw en veeteelt, wijnbouw én een beetje toerisme in steden als Évora, Estremoz (zeg: Strmos), Borba, Vila Viçosa en Arraiolos. De bevolking veroudert zienderogen. De werkloosheidscijfers liggen 4% hoger dan in de rest van het land. Bijna dertig procent is analfabeet.
De grootste provincie van Portugal – 1/3de van de totale oppervlakte – telt amper 3% van de hotels. Voor de buitenstaanders heeft dat alleen maar voordelen. Hier voelt men zich nog – met een beetje verbeelding – een reiziger in de 19de eeuw. Er werden geen hotels gebouwd, wel kamers ter beschikking gesteld in paleizen en kloosters ( pousadas), in boerderijen ( quintas) of bij particulieren. U vindt er prachtig logies voor aantrekkelijke prijzen.
Het schaarse toerisme heeft de streek niet rijk gemaakt. Maar heeft de streek ook niet aangetast en dat kan in de toekomst van goudwaarde zijn. Al kunnen de jonge mensen niet het geduld opbrengen om te blijven wachten. Het duurt ca 25 jaar voor nieuwe kurkbomen voor het eerst kurk leveren. Wie durft het nog aan om nieuwe plantages te beginnen? De bevolking is sedert de jaren ’50 met circa één derde (zijnde 250.000) gedaald. De Anjerrevolutie, die nochtans in Alentejo werd voorbereid, heeft deze rurale streek geen beterschap gebracht. Het is in de prachtige boerderij Monte do Sobral in Alcáçovas dat de leiders van de revolutie een eerste keer zijn samengekomen. Nu kan men er logeren en proeven van de voortreffelijke volkskeuken van de vrouw des huizes. De soepen, de stoofpot van schaap en de carne à Alentejana (een geweldige combinatie van varkenvlees en schelpdieren) kunnen in geen restaurant verbeterd worden. Bovendien behoren de wijnen van Borba en Redondo tot de beste van Portugal, hoewel ze nog totaal onbekend zijn in ons land. Hier kan de wijnliefhebber genieten van voortreffelijke trouvailles.
Veel mensen
leven dus van de bomen in Alentejo. Maar vaak is het zo dat de bomen hier groeien en gerooid worden, om dan gebracht te worden naar fabrieken in het noorden van het land, waar er tewerkstelling is en grote winsten geboekt worden. De pijnbomen worden gebruikt door de meubelindustrie; van eucalyptus wordt papier gemaakt; de kurkeik – de koning van de bomen – levert de kurk. De kurkeiken nemen zo’n 670.000 hectaren in beslag. Dat is goed voor een productie van 170.000 ton kurk per jaar, meer dan de helft van de totale wereldproductie (320.000 ton). De andere producerende landen situeren zich rond het bekken van de Middellandse Zee: Frankrijk, Spanje, Italië, Algerije, Tunesië, Marokko… Maar Portugal kan bogen op het beste klimaat, dat tegelijk door de Atlantische Oceaan als door de Middellandse Zee beïnvloed wordt. De Portugezen doen overigens meer dan alleen maar produceren, maar voeren ook nog ruwe kurk in uit Spanje en Noord-Afrika. Zodat ongeveer 80 % van de totale wereldproductie afgewerkte kurk uit Portugal komt. De grootste van de kurkbaronnen is Americo Amorim, ook wel Koning Kurk genoemd. Bijna 60 % van al de geëxporteerde kurk gaat naar de wijnhandel, Frankrijk op kop.
Het grootste
gedeelte van de Portugese kurk komt uit Alentejo, waar het klimaat – voor de bomen althans – het meest geschikt is. ‘s Zomers is het er kurkdroog en klimt de temperatuur vlot boven de 40 graden; ‘s winters kan het er bar koud zijn. Een semiwoestijnklimaat, dus. Volgens Marco Fernandes, jarenlang voorzitter van de Associaçao Nacional de Produtores de Cortiça en in die functie vaak in Brussel om de kurkbelangen op Europees vlak te verdedigen, is de kurkeik van cruciaal belang in de strijd tegen de oprukkende woestijn. “Elke dode eik is een kameel meer in Portugal”, zegt hij met een boutade. “Als Europa de Portugese boeren niet aanspoort om dode kurkeiken te vervangen, komt de woestijn over 20 jaar tot in Zuid-Frankijk.” Zijn betoog staaft hij met infrarood-satellietfoto’s.
De Quercus Suber L. is een sterke boom, de enige soort die in staat is om nieuwe schors aan te maken. Hij kan makkelijk 200 jaar oud worden en bereikt pas na 20-25 jaar de vereiste omtrek van 70 cm, noodzakelijk voor het ‘trekken’ van de kurk. Van de eerste kurk – de zogenaamde maagdenkurk – en de tweede, de secundeira, kan men alleen granulaten maken. Het is pas vanaf de derde trekking, amadia, dat de kurk voldoende dikte en kwaliteit heeft om te dienen voor wijnstoppen. Bovendien mag en kan de boom pas na 9 jaar opnieuw van zijn kurk ontdaan worden. In uitzonderlijke gevallen mag men één jaar afwijken, om bijvoorbeeld twee naast elkaar liggende stroken bos te doen samenvallen. Alle bomen worden gemerkt met het laatste cijfer van het jaartal. Sommige bomen dragen zelfs twee verschillende cijfers, voor de onderste en de bovenste kurklaag.
Het oogsten
gebeurt van einde mei tot einde augustus door gespecialiseerde tiradores de coriça. Een boom wordt normaliter door twee man aangepakt, en kan tot 8 à 900 kilogram kurk leveren. Een flink uit de kluiten gewassen eik vraagt 20 minuten werk. In de zomermaanden trekken groepen van 30-40 tiradores door de wouden om gezamenlijk de eiken in hun blootje te zetten. Zij gebruiken hiervoor een speciaal ontworpen bijl ( machado) die voorzien is van een wrikhout. De operatie moet zeer voorzichtig gebeuren. De bijl mag niet in de boomstam doordringen, want dat veroorzaakt een wonde waaraan de boom sterven.
Na het verwijderen van de kurk is de stam donkergeel. De kleur evolueert snel naar oranje en sienarood. Op dat moment zijn de bossen het mooiste. Alsof de stoere bomen hun broek hebben laten zakken. Geleidelijkaan zal de stam verdonkeren, tot hij zwart wordt. Er blijft een litteken op de plaats tot waar men ontkurkt heeft. Het verwijderen van de kurk moet in de zomermaanden gebeuren om twee redenen. Het moet droog zijn, zoniet lost de kurk niet. Bovendien groeien de cellen het snelst in de zomer, zodat de celwand dunner is en de kurk haast vanzelf loskomt van de boom. Na het kurktrekken traant de boom gedurende een drietal weken. Nadien is hij helemaal hersteld en kan hij – gezond en wel – gedurende negen jaar aan een nieuwe kurklaag werken. Grosso modo kan men stellen dat 30% van de kurkproductie geschikt is voor wijnstoppen; de overige 70% wordt verwerkt voor allerlei andere toepassingen: wand- en vloerbekleding, schoenzolen, grepen voor vishengels… én champagnekurken.
Er zijn wilde kurkbossen, met een natuurlijke aangroei en zonder bemesting; en aangeplante bossen. De voorkeur gaat naar de eerste: de wilde bossen leveren de beste kwaliteit op. De natuur laat zich slechts zelden overtreffen.
Portugese Dienst voor Toerisme (ICEP) – Jozef II-straat 5 B3 – 1040 Brussel. Tel: (02) 230.52.50. Fax: (02) 230.05.53.
TEKST: HENK VAN NIEUWENHOVE / FOTO’S: MARNIX VAN ESBROECK
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier