Kopen is een kunst

Schroothandelaar Albert Frère verdiende in de jaren vijftig een fortuin in de staalindustrie en investeerde dat in de jaren tachtig met succes in banken en verzekeringen. Is de verschuiving naar de media en de internationale energiesector weer een schot in de roos voor Belgiës investeerderskoning?

Vorige week gaf Albert Frère (74) het antwoord op een vraag waar analisten al mee worstelden sinds hij in 1997 Bank Brussel Lambert(BBL) aan ING verkocht. CLT-UFA, een samenwerkingsverband tussen Frères Compagnie Luxembourgeoise de Télédiffusion(CLT) en de Duitse groep Bertelsmann, kocht zich in bij PearsonTV, de televisieproducent die onder meer de mooiemensensitcom Baywatch maakt (zie kader: De strategische keuzes van Pearson). CLT, waarvan Frères mediaholding Audiofina meerderheidsaandeelhouder was, koppelde in 1996 zijn lot aan UFA, de televisiedochter van Bertelsmann. CLT-UFA vormt een televisiegroep met een omzet van 130 miljard frank en belangen in 22 landen. Dat CLT-UFA zich nu in Pearson inkoopt, is volgens waarnemers een geniale zet. Yigal Abend, mediaspecialist van het beursagentschap Petercam: “De fusiemaatschappij van Audiofina-Bertelsmann en Pearson genereert groei in reclame-inkomsten voor hun radio- en televisiekanalen dankzij RTL, het bekendste mediamerk van Europa. Als Albert Frère ook zijn banden met Canal+ uitspeelt, versterkt het bedrijf zijn onderhandelingspositie bij de aankoop van programma’s. Waardoor het bedrijf zijn bargaining power vergroot en dus nog meer lucratieve deals zou kunnen afsluiten.”

Eerder dan een

strategische beslissing was Frères intrede in de mediawereld een toevallige samenloop van omstandigheden. In 1974 kocht hij de Luxemburgse zender RTL, die ook enkele dochtermaatschappijen in Frankrijk opereerde. De rechtse regering in Frankrijk, die vreesde dat de Franse RTL-zenders bij een socialistische verkiezingsoverwinning genationaliseerd zouden worden, stond een overname door GBL allesbehalve in de weg. Frère rook een koopje en tastte toe. Maar hij vond zichzelf pas opnieuw als mediamagnaat uit toen Havas, zijn Franse partner in Canal+, in maart 1996 achter zijn rug over een alliantie in digitale betaaltelevisie onderhandelde met Bertelsmann en NewsCorp van Rupert Murdoch. Een woedende Frère nam zijn concurrenten op snelheid en vormde binnen de maand CLT-UFA, na een akkoord met Michael Dornemann, de toenmalige topman van Bertelsmann Music Group.

Deze deal was Albert Frère ten voeten uit. Zijn rijk is gebouwd op een netwerk van relaties. Frère verkocht in de vroege jaren tachtig zijn (verlieslatende) staalfabriekenketting Hainaut-Sambre aan Cockerill en de overheid, maar behield met Frère-Bourgeois Commerciale ( FBC, het familiebedrijf achter de oorspronkelijke schroothandel) een lucratief monopolie op het verhandelen van Waals staal. Dat monopolie had Frère afgedwongen dankzij politieke vrienden bij de SP, de PS en de Waalse staalvakbonden. Ook met de liberalen onderhield hij goede contacten.

Toen de Brusselse haute finance hem in 1983 de weg wilde versperren naar de salons van de Groep Brussel Lambert(GBL), oefende hij druk uit via toenmalig vice-premier Willy De Clercq (PVV) en liet hij zijn invloed gelden als regent van de Nationale Bank van België(NBB). Een overdosis leningen had van GBL een makkelijke prooi gemaakt voor buitenlandse overnemers. Frère kon zich, voor de gelegenheid met de pet van de Belgische verankeraar op het hoofd, in 1987 in de stoel van de voorzitter van de raad van bestuur hijsen. Een andere vriend, Gérard Eskenazi, had Frère in 1983 al binnengeloodst bij Paribas, waar Frère de nationaliseringsplannen van François Mitterrand doorkruiste. Hij sloot daarvoor binnen de Zwitserse Pargesa-holding een pact af tot 2017 met de Canadese financier Paul Desmarais.

Om de haute finance

in Brussel een hak te zetten, trok Frère in 1986 zijn participatie in PetroFina op van 1% tot 10%. Hij was via de GBL-portefeuille minderheidsaandeelhouder geworden, maar klom daarmee op tot referentieaandeelhouder en kreeg een zitje in de raad van bestuur. Philippe Bodson, ex-topman van Tractebel, zegt daarover: “Voor één keer was geld niet Frères drijfveer bij de transactie. Van een machtspositie bij PetroFina, toen samen met de Generale Maatschappij de parel van de Belgische industrie, had hij jarenlang gedroomd.” Frère had zich altijd al in de periferie van het Belgische establishment bewogen. In de kringen rond de Generale was hij altijd de underdog. Een constante drang om zichzelf te bevestigen was het logische gevolg.

Zijn honger naar erkenning door het establishment werd helemaal duidelijk toen Frère ook beste maatjes werd met Gérard Mestrallet, topman van Suez Lyonnaise des Eaux, de Franse nutsmaatschappij met wie Frère zijn 26% in Tractebel ruilde voor 11,5% van Suez. Mestrallet zette Frère opnieuw op het spoor van de internationalisering. Die evolutie had in de jaren tachtig vertraging opgelopen door enkele zakelijke tegenslagen, waaronder het bankroet van Drexel Burnham Lambert, de junkbondpionier die hij begin jaren tachtig kocht. Sindsdien is Frère een Europese speler geworden, die kleinere aandelenpakketten in buitenlandse topbedrijven verkoos boven meerderheidsparticipaties in België.

Maar het is niet altijd duidelijk waar Frères strategisch inzicht stopt en zijn geluk begint. Zijn vrienden roemen zijn feilloze neus voor zaken, anderen noemen hem boudweg “een omhooggevallen nagelmarchand”. Maar een man van de procentjes en de winsten is hij in elk geval. Le Monde-journalist en Frère-biograaf José-Alain Fralon: “Frères drijfveer is zelden macht, wel geld en rendement.” Voor een prikje kopen en duur verkopen was altijd zijn sterke punt. Dat is het nog altijd. “Frère is een trader, geen ziener,” zegt Marc Debrouwer van Petercam. “Hij wacht alleen geduldig af. Zijn parcours in de financiële sector was bijvoorbeeld verre van foutloos. In de jaren negentig moest Frère noodgedwongen consolideren bij BBL en Royale Belge om het hoofd boven water te houden tot er een interessant bod kwam.”

Toch heeft Frère onmiskenbaar gevoel voor zaken. Hij bleef actief in de staalindustrie tot de sector structureel verlieslatend werd, en toen hij in de financiële wereld de fusiegolven voelde aankomen wist hij er optimaal profijt uit te trekken. Nu is hij actief in de energiesector en de mediawereld, twee branches die ‘in’ zijn. Toeval? Waarschijnlijk wel, denkt Bodson. Debrouwer: “Hij heeft alleen genoeg geld en geduld om aandelen in portefeuille te houden tot ze interessant wórden.”

Dat kan dankzij een ingewikkelde cascade van vennootschappen (zie grafiek: De ruggengraat van Albert Frère), waarvan de aandeelhoudersstructuur en de rol in de ketting voortdurend veranderen. De cascade laat Frère toe kapitalen te draineren of te injecteren waar hij het nodig acht. Corporate governance heeft hij altijd een vies woord gevonden. Al jaren voorspellen analisten het einde van de cascadesystemen, maar de ruggengraat van het Frère-imperium blijft ingewikkeld. Marc Debrouwer: “De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de structuren intussen vereenvoudigd zijn: in plaats van tien niveaus zijn er nog maar zes. En Frère zal nog verder afbouwen, maar dan geleidelijk en in nauwe samenwerking met Desmarais.”

Het lijkt wel of Frère een deelbaar patrimonium wil, dat hij kant en klaar aan zijn kinderen kan doorgeven. Een ex-industrieel: ” Gérald, Ségolène en Charles-Albert hebben, in tegenstelling tot hun vader, het verstand niet om een dergelijk imperium te runnen. Dat dwingt Albert Frère om het kluwen te ontwarren.”

Zelf bereidt Frère zich stilaan voor op zijn oude dag. Hij veroorlooft zich zelfs enkele zakelijke grilletjes, waarin niet het rendement maar het plezier primeert. Vorig jaar, bijvoorbeeld, telde hij samen met topman Bernard Assault van Moët Hennessy Louis Vuitton 145 miljoen dollar neer voor Château Cheval-Blanc, een prestigieus wijnkasteel in Frankrijk. Toch blijft hij in de meeste van zijn zaken halsstarrig vasthouden aan beproefde methodes. Eigenlijk zijn de werkwijzen van Albert Frère in al die jaren nauwelijks veranderd, alleen is zijn wereld groter geworden. Ruim vijftig jaar geleden verpatste hij Oost-Europees staal voor 100 dollar per ton in Duitsland, Zuid-Korea of Zuid-Amerika. Vijf decennia later zijn het product en de schaal wel veranderd, maar een gewiekst handelaar is en blijft hij. Frère hanteert nog altijd het systeem van de twee petten: bij het Belgische establishment stelt hij zich voor als de verankeraar, maar achter hun rug smeedt hij plannen met buitenlandse kandidaat-investeerders. Deze methode paste hij onder meer toe bij AXA Royale Belge (waar hij het Franse UAP langs de achterdeur binnenloodste), bij Tractebel (waar hij de poort op een kier zette voor Suez) en bij PetroFina, waar eerst Total (met Frère als grootste aandeelhouder in TotalFina) en later Elf-Aquitaine de stille vennoten waren. Vandaag heeft Frère vrijwel al zijn Belgische participaties afgestoten om ruimte te maken voor kleinere aandelen in internationale bedrijven.

Anno 2000 is de zakenman-zonder-diploma een steenrijke baron – in de lijst van miljardairs van het Amerikaanse zakenmagazine Forbes prijkt hij met een geschat fortuin van dik 62 miljard frank op de 300ste plaats – met huizen in Brussel, Charleroi, Saint-Tropez en Courchevel, appartementen in Manhattan, Parijs en Genève. De muren hangen er vol werken van Pablo Picasso, Paul Delvaux, Salvador Dalí of René Magritte. De Waalse miljardair is een verwoed kunstverzamelaar geworden. Blijkbaar heeft hij in de herfst van zijn carrière toch nog een bezigheid gevonden die hem doet kopen om de sentimentele waarde, niet omdat hij er winsten hoopt uit te puren.

frank demets alain mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content