KONKURRENTIEPOSITIE. Harde munt vreet winst
België zit in een beleidsimpasse : we willen een sterke munt, maar weigeren daar qua loonbeleid de konsekwenties uit te trekken. Doelt premier Dehaene daarop als hij stelt dat de wet inzake onze konkurrentiepositie aan herziening toe is ?
De wetgeving die onze internationale konkurrentiepositie moet veiligstellen, dient dringend enkele grondige aanpassingen te ondergaan. Zo luidde één van de meest opmerkelijke uitspraken die premier Jean-Luc Dehaene deed in zijn rede bij de voorstelling van de Manager van het Jaar. Uiteraard betekent die uitspraak van Dehaene dat er iets fout loopt met de konkurrentiepositie van de Belgische ekonomie. Bijgaande grafiek, gekompileerd op de studiedienst van de Kredietbank op basis van gegevens van de Europese Kommissie, geeft de kern van deze problematiek weer.
De groene lijn op de grafiek slaat op de evolutie van de relatieve arbeidskosten per eenheid produkt in de verwerkende nijverheid. Het onderdeel relatief in deze omschrijving houdt in dat het gaat om de arbeidskosten in België in vergelijking tot die in de andere OESO-landen. Vermits de arbeidskosten per eenheid produkt uitgerekend werden, is ook rekening gehouden met de evolutie van de produktiviteit. De uitdrukking van deze arbeidskosten in gemeenschappelijke munt tenslotte betekent dat ook de onderlinge wisselkoerswijzigingen vervat zitten in de cijfergegevens. Zoals blijkt uit de grafiek stegen vanaf 1989 onze relatieve arbeidskosten per eenheid produkt jaar na jaar.
De rode lijn geeft aan hoe de nominale effektieve wisselkoers van de Belgische frank evolueerde sedert 1987. Het begrip nominale effektieve wisselkoers slaat op die wisselkoers van de Belgische frank bekomen als een gewogen gemiddelde van de evolutie van onze munt t.o.v. de belangrijkste andere valuta. De opwaardering met ongeveer 10 % sedert 1989 vormt dan ook het spiegelbeeld van de zwakte van vooral dollar, pond en lire.
Het parallellisme tussen de groene en de rode lijn op de grafiek is méér dan opvallend en betekent heel eenvoudig dat het uit de pas lopen van onze relatieve arbeidskosten grotendeels toe te schrijven valt aan de relatieve appreciatie van de Belgische frank. Met andere woorden de Belgische autoriteiten willen een sterke munt, maar de sociale partners lijken de konsekwenties daarvan op het vlak van de loonvorming niet te willen inzien.
Bovengaande stelling kan verder geïllustreerd worden door op de grafiek de groene lijn en de blauwe lijn met elkaar te vergelijken. De blauwe lijn geeft de relatieve prijzen weer die Belgische producenten kunnen bekomen voor hun goederen en diensten. Wanneer men nu van het ene jaar naar het andere deze blauwe lijn vergelijkt met de groene (de relatieve arbeidskosten per eenheid produkt) dan knagen de arbeidskosten aan de winst als de groene lijn sterker stijgt dan de blauwe.
Ook hier ligt de konklusie voor de hand : in 1988 en ’89 gaf de evolutie van de arbeidskosten aanleiding tot een verbetering van de winstgevendheid van Belgische producenten terwijl in elk jaar vanaf 1990 een aantasting van die winstgevendheid optrad. De gegevens m.b.t. de eerste drie kwartalen van 1994 tonen een bijna perfekt parallellisme : de relatieve arbeidskosten, de relatieve producentenprijzen en de nominale effektieve wisselkoers evolueren netjes gelijklopend. De betere konjunktuur heeft er dus niet kunnen voor zorgen dat het verschil tussen producentenprijzen en arbeidskosten verbeterde.
JVO
Vanaf 1989 stegen onze relatieve arbeidskosten per eenheid produkt (groene lijn) jaar na jaar. Het parallellisme tussen de groene en de rode lijn wijst erop dat het uit de pas lopen van onze relatieve arbeidskosten grotendeels toe te schrijven valt aan de relatieve appreciatie van de Belgische frank.Vanaf ’89 knagen de arbeidskosten aan de winstgevendheid (groene lijn stijgt sterker dan blauwe) ; de betere konjunktuur in ’94 bracht daarin geen verbetering.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier