Komt de wetgever tot inkeer ?

Meehelpende echtgenoten van werkende vennoten krijgen een “sociale compensatie”. Maar die is vaak onvoldoende.

Tot voor kort werden vennootschappen op fiscaal gebied onderverdeeld in personenvennootschappen enerzijds en kapitaalvennootschappen anderzijds. Tot de personenvennootschappen behoorden de bvba, de coöperatieve vennootschap, de eenvoudig commanditaire vennootschap en de vennootschap onder firma. Tot de kapitaalvennootschappen rekende men de nv en de commanditaire vennootschap op aandelen.

In het verlengde daarvan werd ook een onderscheid gemaakt tussen twee soorten bezoldigingen : de bezoldigingen van werkende vennoten in personenvennootschappen ; en de bezoldigingen van bestuurders van aandelenvennootschappen.

SAMENSTELLING.

Tussen deze twee groepen van belastingplichtigen (werkende vennoten enerzijds, bestuurders anderzijds) bestonden opvallende verschilpunten. Om te beginnen wat de samenstelling van de groepen betrof. Om te behoren tot de categorie van de werkende vennoten was in ieder geval vereist dat men vennoot was. Aandeelhouder dus. Wie in een personenvennootschap bedrijvig was, maar geen aandelen van de vennootschap in bezit had, kon nooit behoren tot de fiscale categorie van de werkende vennoten. Zelfs als hij met het eigenlijke bestuur van de vennootschap bezig was. Een zaakvoerder zonder aandelen werd dus niet als een werkende vennoot belast.

Om te behoren tot de categorie van de bestuurders (van aandelenvennootschappen) was daarentegen niet vereist dat men aandeelhouder was. Integendeel zelfs. Het hebben van aandelen had hier in het geheel geen belang. Een bestuurder zonder aandelen werd op fiscaal gebied wel als een bestuurder aangemerkt. Een aandeelhouder die geen bestuurder was, kon daarentegen niet zoals een bestuurder worden belast (de situatie waarin hij een gelijksoortige functie uitoefende, niet te na gesproken).

ECHTGENOOT.

Een ander opmerkelijk verschilpunt betrof de fiscale situatie van de echtgenoot van de werkende vennoot of bestuurder. Een werkende vennoot die zich door zijn echtgenoot liet bijstaan, kon onder bepaalde voorwaarden een deel van zijn beroepsinkomen (zelfs fictief) toekennen aan zijn meehelpende echtgenoot. Die werd daar dan volledig afzonderlijk op belast. Bestuurders van aandelenvennootschappen hadden die mogelijkheid niet.

BEDRIJFSLEIDERS.

Eind vorig jaar zijn de twee afzonderlijke categorieën van belastingplichtigen (werkende vennoten enerzijds, bestuurders anderzijds) afgeschaft en vervangen door één geüniformiseerde categorie van wat men voortaan de bedrijfsleiders noemt. Die is wat de eigenlijke vennootschapsmandatarissen betreft volledig geïnspireerd op de oude categorie van de bestuurders. Daaruit volgt dat het fiscaal statuut van bedrijfsleider ook volledig losstaat van het feit of men wel of geen aandeelhouder is. Een zaakvoerder zonder aandelen wordt nu wel als een bedrijfsleider belast. Terwijl een aandeelhouder die geen vennootschapsmandataris is en die ook geen leidende functie heeft, niet als een bedrijfsleider kan worden belast. Ook niet als hij bedrijvig is in wat men voorheen een personenvennootschap noemde.

TOEKENNING.

In het verlengde van deze uniformisering heeft men meteen ook de zaken gelijkgetrokken op het gebied van de mogelijkheid om aan de meehelpende echtgenoot een fiscale toekenning te doen. En ook hier heeft men zich laten inspireren door wat voorheen ten aanzien van de bestuurders gold. Bestuurders konden geen toekenning doen. Dus heeft men geoordeeld dat ook de bedrijfsleiders uitgesloten moesten worden.

Concreet betekent dit dat personen die voorheen tot de categorie van de werkende vennoten (van personenvennootschappen) behoorden, de mogelijkheid verliezen om aan hun meehelpende echtgenoot een fiscale toekenning te doen. Met ingang van het aanslagjaar 1998 (dus vanaf de inkomsten van 1997).

Deze afschaffing heeft bij heel veel werkende vennoten kwaad bloed gezet. Het stelsel van de toekenning aan de meehelpende echtgenoot liet immers toe het inkomen te spreiden over de beide echtgenoten, wat tot een tempering van de belastingdruk kon leiden.

Die mogelijkheid bestaat voortaan alleen nog voor de exploitanten van een handels-, nijverheids- of landbouwonderneming, en voor de beoefenaars van vrije beroepen en andere winstgevende bezigheden (landbouwers, dokters, advocaten enzovoort). Niet (zoals voorheen al het geval was) voor loon- en weddetrekkenden, en voor bedrijfsleiders/gewezen bestuurders ; maar, zoals gezegd anders dan voorheen ook niet meer voor bedrijfsleiders/gewezen werkende vennoten.

BOOT.

Werkende vennoten vallen dus uit de boot. Maar dit hoeft niet noodzakelijk een ramp te zijn. Er is immers nog altijd het vangnet van het huwelijksquotiënt, dat in een aantal gevallen de schok kan opvangen of verzachten. Het huwelijksquotiënt is een stelsel dat automatisch op alle belastingplichtigen van toepassing is en dat niet afhankelijk is van de voorwaarde dat de ene echtgenoot door de andere geholpen wordt. Het houdt in dat maximaal 30 % van het beroepsinkomen wordt overgeheveld naar de andere echtgenoot. Maar anders dan in het stelsel van de toekenning aan de meehelpende echtgenoot geldt hier wel een absolute grens : de overheveling (in het kader van het huwelijksquotiënt) stopt zodra het beroepsinkomen (bij de echtgenoot naar wie er wordt overgeheveld) de grens van 297.000 frank bereikt.

Als de echtgenoot van een werkende vennoot al zelf over ten minste 297.000 frank eigen beroepsinkomsten beschikt, kan er bijgevolg in het kader van het huwelijksquotiënt geen overheveling meer gebeuren. Bij de toekenning aan de meehelpende echtgenoot kan en kon dat wel. Weliswaar mag de helpende echtgenoot niet meer dan 385.000 frank eigen beroepsinkomsten hebben uit een andere bron ; maar zolang die grens wordt nageleefd, kan in het stelsel van de toekenning aan de meehelpende echtgenoot een deel van het beroepsinkomen worden overgeheveld, ook als daarmee de grenzen van 297.000 en 385.000 frank worden overschreden.

ALTERNATIEVEN.

Het huwelijksquotiënt zal bijgevolg slechts in een beperkt aantal gevallen soelaas kunnen bieden. Met als gevolg dat in de praktijk druk wordt uitgekeken naar alternatieven.

Een geldig alternatief kan in sommige gevallen worden gevonden in het vervangen van de toekenning aan de meehelpende echtgenoot, door een rechtstreekse en effectieve betaling vanuit de vennootschap.

Maar daarmee zijn ook weer niet alle problemen opgelost. De fiscaliteit werkt immers als een ingewikkeld raderwerk. Als men links een beetje sleutelt, brengt men rechts weer andere dingen in beweging.

Zo ook hier : als de helpende echtgenoot voortaan effectief in de vennootschap gaat werken (en daarvoor ook effectief door de vennootschap wordt betaald), dan heeft dat meteen ook gevolgen op het gebied van de sociale zekerheid. Aangenomen dat die tewerkstelling op zelfstandige basis gebeurt, zal de betrokken echtgenoot dan immers afzonderlijk aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen worden ; en bijgevolg ook los van de andere echtgenoot sociale bijdragen verschuldigd zijn (terwijl hij als helpende echtgenoot in principe geen bijdragen verschuldigd was ; die waren alleen door de geholpen echtgenoot verschuldigd).

Heel die regeling zit zeer ingewikkeld in mekaar. Maar zij heeft in ieder geval tot gevolg dat in verschillende gevallen bekeken in hoofde van de beide echtgenoten samen veel meer sociale bijdragen verschuldigd zullen zijn dan voorheen.

Weliswaar wordt op dit ogenblik gewerkt aan een regeling om tijdens een driejarige overgangsfase een zekere tegemoetkoming te verlenen aan gewezen helpende echtgenoten die nu voluit onder toepassing vallen van de socialezekerheidsreglementering van de zelfstandigen. Maar dat zal in veel gevallen slechts een doekje voor het bloeden zijn.

FACTUUR.

Bovendien is het vermelde alternatief hoegenaamd niet bruikbaar voor iedereen. José Haustraete, fervent verdediger van de (fiscale) belangen van kmo, heeft de financiële gevolgen becijferd die voortvloeien uit de onmogelijkheid voor werkende vennoten om nog een deel van hun beroepsinkomen toe te kennen aan hun helpende echtgenoot. Hij komt tot het besluit dat aan de betrokkenen een factuur zal worden gepresenteerd, die afhankelijk van het geval kan oplopen tot verschillende tienduizenden, soms zelfs honderdduizenden frank (Algemeen Fiscaal Tijdschrift, 1997, p. 265).

Bijgevolg rijst de vraag of alle gevolgen van de genomen maatregel wel voldoende door de volmachtenwetgever zijn ingeschat. Het besluit van Haustraete staat in ieder geval vast. Hij hoopt dat de wetgever alsnog tot inkeer komt.

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content