KOLLABORATIE. Fabrieken voor de Führer

De familie Leysen

deed zaken met de Wehrmacht in ’40-’45. De straf was mild.

De discriminatie tussen

de ekonomische kollaboratie

en de politieke kollaboratie in België blijft bestaan

in 1995.

Na twee, drie maanden kwamen mijn ouders vrij. Mijn vader werd nooit verder vervolgd ; mijn moeder werd tot enkele maanden veroordeeld, wat te dien tijde een mild tarief was. (André Leysen, Achter de Spiegel, blz. 262.) Wie zich schuldig maakte aan ekonomische samenwerking met de nazi’s kreeg een mild tarief. Wie zich schuldig maakte aan politieke kollaboratie draagt daarvan vandaag nog meermaals zelf de gevolgen, en vaak hebben ook de kinderen of kindskinderen er nog van te lijden. Elke aanleiding om oorlog en repressie rechtvaardig te herijken, wordt vermeden, ook door premier Jean-Luc Dehaene, die beloftes deed rond de vijftigste verjaardag van de bevrijding (september ’94).

De moeder van André Leysen werd begin ’45 opgespoord voor ekonomische kollaboratie. In de dorpskom van Londerzeel rookte in de Tweede Wereldoorlog de schoorsteen van General Wiper Company, eigendom van Leysen sr. en de familie De Bondt. De industriële poetsmiddelen van General Wiper Company werden geleverd aan de Duitse Wehrmacht. België stond vol met fabrieken die werkten voor de Führer.

“De nationaal-socialisten voerden een Totale Oorlog, een uitputtingsslag. Wie het grootste ekonomische uithoudingsvermogen had, overwon. Alles wat door de Duitsers kon worden gebruikt, steunde hun oorlogsinspanning. De interpretatie die de politici tijdens de repressie gaven aan artikel 115 van het strafwetboek over hulp aan de vijand, was in het licht van deze strategische nieuwigheid zeer smal, ” stelt Mark Van den Wijngaert, hoogleraar hedendaagse geschiedenis van de Katolieke Universiteit Brussel en expert van de ekonomische kollaboratie. Hij publiceerde in 1990 het standaardwerk over het zogenaamde Komitee Galopin (“Nood breekt Wet”, uitgegeven bij Lannoo). “Ik heb ontzettend lang moeten wikken en wegen voor ik de besluiten van dat boek neerschreef. Ja, er was ekonomische kollaboratie, maar ze werd bedreven door bedrijfsleiders die tegelijkertijd met Achille Van Acker schreven aan het naoorlogse RSZ-projekt. De ondernemers stortten miljoenen aan het verzet en hielpen de onderduikers. Moet de industriële aktiviteit tijdens de bezetting écht als kollaboratie worden beschouwd ? Of maakte het beleid van de industriëlen deel uit van een verregaande aanpassing met het doel België gaaf door de bezetting te loodsen ? “

De Tweede Wereldoorlog was een andere oorlog dan de Eerste Wereldoorlog. In ’40-’45 werden alle militairen en burgers in en buiten Duitsland betrokken bij de krijgsinspanningen. “De Duitsers wilden omwille van de Totale Oorlog de produktie in Duitsland en de bezette gebieden zoveel mogelijk spreiden. Daardoor was ze minder kwetsbaar. In december ’41 stond 65 % van het Belgische arbeidspotentieel ter beschikking van de Duitsers. De Belgische non-ferronijverheid leverde haar produktie voor 80 % aan Duitsland. De tienduizend Vlaamse Oostfrontstrijders droegen minder bij tot de Duitse oorlogsinspanning dan onze ekonomische samenwerking, ” zegt Mark Van den Wijngaert.

De militaire rechtbanken kregen na de oorlog 53.000 dossiers van ekonomische kollaboratie voorgeschoteld, 4000 dossiers werden écht behandeld of 7,5 % van het totaal. Het aantal veroordelingen was verwaarloosbaar. “Ten aanzien van de politieke kollaboratie werd er minder rekening gehouden met het beginsel van het minste kwaad dan voor de ekonomische kollaboratie. Men ziet de zaken of denkt de zaken te moeten zien in zwart en wit, terwijl de werkelijkheid in de Belgische oorlogstijd zeer grijs was, ” aldus Mark Van den Wijngaert.

“De sekretarissen-generaal voerden dezelfde politiek van het minste kwaad. Zij deden voort op het politiek-administratieve terrein met het opzet om VNV en Rex zoveel als mogelijk van de macht te houden. Kardinaal Van Roey erkende de feitelijke macht van de Militärverwaltung, maar waarschuwde tegen de kollaboratie. De magistraten bleven vonnissen uitspreken. Dit vormt parallellen met de ekonomische kollaboratie en belicht de zwaardere aanpak van de politieke kollaboratie, ” stelt Mark Van den Wijngaert.

ONVERWERKT VERLEDEN.

De officiële lijn over de ekonomische kollaboratie werd de Galopin Doctrine (Alexandre Galopin, goeverneur van de Société Générale de Belgique, werd in ’44 vermoord door een doodseskader van de Vlaamse kollaborateur Verbeelen). De Nederlandse historicus Kossman vergelijkt de positie van Galopin in 1940 met deze van Emile Francqui, topman van dezelfde holding, in 1914 : “De Franstalige patriot Francqui had in 1914 vorm gegeven aan de onthoudingspolitiek. De Franstalige patriot Galopin organizeerde in 1940 de ekonomische akkomodatie. ” Tussen ’14 en ’18 staakten de Belgische grootindustriëlen vele niet-essentiële aktiviteiten. De bezetter versleepte daarop een groot gedeelte van de ekonomische uitrusting van België naar Duitsland. Door de massale, onder meer Amerikaanse, voedselhulp en de internationale sympatie voor het kleine en dappere België kon de onthouding volgehouden worden. 1940 was anders. De Duitsers rolden gezwind door Europa, de regering zwierf rond in ballingschap, de koning was krijgsgevangene. De radikale vleugel van het progressisme (de kommunisten) flirtte en kollaboreerde omwille van het Molotov-von Ribbentrop-akkoord van 23 augustus 1939 met het Hitler-regime. Dat laatste duurde tot 22 juni 1941 (haast twee jaar), de dag waarop Operatie Barbarossa tegen de USSR startte.

“Over de ekonomische kollaboratie werd eendrachtig de mantel der stilte gegooid, ” getuigen Luc Huyse en Steven Dhondt in Onverwerkt verleden, hun studie over de kollaboratie en de repressie in België. De ekonomische kollaboratie was voor de krijgsrechters een verwarrend kluwen. Vier problemen hadden ze : de vaagheid van artikel 115 van het strafwetboek ; de ondernemers beschikten over de beste advokaten en konden vluchten in een juridisch maquis van zwarte boekhoudingen, geld voor verzetsgroepen en de teorie van de noodtoestand ; het auditoraat-generaal kreeg niet de nodige middelen voor de behandeling van de ekonomische dossiers ; stappen tegen een industrieel fnuikten het overleven van zijn bedrijf en de snelle ekonomische heropbloei van België.

In september ’44, de bevrijding, volgen geen klare uitspraken over de ekonomische repressie. Achille Van Acker brengt verandering met zijn eerste regering. Zij vraagt het parlement om artikel 115 in beperkende zin, zoals gewenst door het ekonomische milieu, te herschrijven. Met terugwerkende kracht werden de daden van het Komitee Galopin goedgekeurd. Waarom was Achille Van Acker soepel ? Hij wilde kost wat kost de patroons paaien om samen de sociale vrede in te voeren en hun inzet voor de ekonomische wederopbouw afkopen. De herinterpretatie kwam er via een besluitwet, dus had Van Acker het parlement niet nodig.

De winst van de oorlogsomzetten werd afgeroomd. Gaston Eyskens, minister van Financiën in de regering-Van Acker, liet twee wetten goedkeuren waardoor 15 miljard frank aan uitzonderlijke oorlogswinsten geïnkasseerd werden. Mark Van den Wijngaert : “Die winst ging terug naar de gemeenschap, je kan het tweedelijnsrechtvaardigheid noemen. “

FRANS CROLS

ANDRÉ LEYSEN Clichématige verdediging.

MARK VAN DEN WIJNGAERT (KU-BRUSSEL) “Ekonomische kollaboratie werd veel zachtzinniger bestraft dan de politieke kollaboratie. “

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content