Koester het daglicht

De tijd wacht op niemand, maar uurwerken kunnen worden gemanipuleerd. Op 30 april 2016 viert de zomertijd zijn 100ste verjaardag en hij houdt zich nog altijd kranig.

Hij werd geboren in het midden van de Eerste Wereldoorlog. Toen besloten Duitsland en zijn Oostenrijks-Hongaarse bondgenoot de klok tijdens de zomer een uur vooruit te zetten om te profiteren van het vroege ochtendlicht en waardevolle steenkool te sparen voor de oorlogsinspanning. Groot-Brittannië en de meeste van zijn bondgenoten volgden kort daarna. De Verenigde Staten sloten het rijtje in 1918.

Zodra de oorlog voorbij was, grepen heel wat landen terug naar de standaardtijd. De zomertijd werd opnieuw ingevoerd tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar door de meeste landen weer opgegeven na de oorlog. Door de petroleumcrisissen van de jaren zeventig keerde hij in westerse landen met een gematigd klimaat op een meer permanente basis terug. In plekken dicht bij de evenaar is er geen voordeel aan de zomertijd. De lengte van de dag en de nacht schommelt er maar weinig in de loop van het jaar. Het grootste deel van Azië heeft bovendien nooit de moeite gedaan.

Het idee van de zomertijd deed al een poosje de ronde voor het toegepast werd. Toen Benjamin Franklin in Frankrijk in de jaren zestig van de 18ste eeuw de Amerikaanse ambassadeur in Frankrijk was, verwonderde hij zich over het zonlicht dat al door het venster binnenstroomde toen hij ‘s morgens wakker werd. Hij schreef een humoristische brief aan een lokale krant waarin hij voorstelde de Parijzenaars bij het ochtendgloren te wekken om kaarsen uit te sparen. Hij stelde echter niet voor de klokken effectief te verzetten.

Dat voorstel werd voor het eerst geopperd in de late jaren 1890 door de Nieuw-Zeelander George Hudson, die langer daglicht wou om zich volop te kunnen wijden aan zijn hobby, de jacht op insecten. Los van hem kwam enkele jaren later de Engelsman William Willett op de proppen met een soortgelijk plan voor een zomertijd in Groot-Brittannië. De jonge Winston Churchill steunde het idee, zeggende dat “we op een nacht in april een uur lenen en het vijf maanden later met gouden intrest terugbetalen”. Er werd een wetsvoorstel ingediend in het parlement, maar er kwam niets van in huis, tot de Duitsers het idee oppikten en Groot-Brittannië tot actie dwongen.

Voor- en tegenstanders

Het grootste argument voor de invoering van een zomertijd was altijd dat daardoor energie gespaard en meer gelijkmatig over de dag gespreid werd, zodat dure piekbelasting verminderd werd. David Prerau, de auteur van Seize the Daylight, het meest gezaghebbende boek over het onderwerp, wijst op verschillende andere voordelen: de vermindering van het aantal ongevallen tijdens de avondspits (die doorgaans drukker is dan de ochtendspits), een daling van de criminaliteit (dieven opereren het liefst in het donker, maar staan niet graag vroeg op) en een verbetering van de levenskwaliteit van de mensen omdat ze op heldere avonden meer tijd buiten doorbrengen.

Kleinhandelaars en bedrijven die zich bezighouden met toerisme en sport, evenals mensen die in de stad werken, zijn doorgaans voor de zomertijd. Landbouwers verzetten zich ertegen omdat ze minder tijd hebben om hun producten dagelijks naar de markt te brengen. Bovendien worden de koeien nukkig bij de verandering van het melkschema twee keer per jaar. Ouders van zeer jonge kinderen kennen dat gevoel. Maar het grootste deel van de rijke wereld lijkt voldoende voordelen te zien in het systeem om het te behouden.

Een vervelend gevolg is niettemin dat de aanpassing van de klokken aan weerszijden van de oceaan elk jaar weer de afsprakenschema’s in de war stuurt. Een goede manier om het eeuwfeest van de zomertijd te vieren, zou dan ook de synchronisatie van de overschakeling zijn. Onmogelijk? De tijd zal het leren.

De auteur is redactrice specials van The Economist.

Barbara Beck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content