Killer fiscaal klimaat

Een ‘indiciair’ vastgesteld tekort vormt het bewijs dat de aangifte onjuist is. Dus kunnen belastingverhogingen worden opgelegd.

Bij niet-aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte is een belastingverhoging verschuldigd. Dit wil zeggen dat de belasting die verschuldigd is op het niet-aangegeven inkomstengedeelte verhoogd wordt met een bepaald percentage. Dit percentage kan oplopen van 10% tot 200%, volgens een tarievenschaal die door de Koning wordt vastgesteld.

Met dien verstande dat bij gebrek aan kwade trouw afgezien kan worden van het minimum van 10%. En dat het gecumuleerd bedrag van de belasting die op het niet-aangegeven inkomstengedeelte verschuldigd is, én van de daarop drukkende belasting verhoging, in totaal niet hoger mag zijn dan het niet-aangegeven inkomen.

Stel bijvoorbeeld dat de fiscus aantoont dat 100.000 frank inkomsten niet aangegeven zijn; en dat daarop 45.000 frank belasting verschuldigd is. Veronderstel ook dat daarop een belastingverhoging moet worden toegepast van 200%. Die verhoging bedraagt dan 90.000 frank. Maar ze moet worden beperkt tot 55.000 frank. Want de belasting (45.000 frank) plus de verhoging (55.000 frank) mag niet hoger zijn dan het niet-aangegeven inkomen (100.000 frank).

SCHAAL.

Het vaststellen van de tarievenschaal van de belastingverhogingen behoort – zoals gezegd – tot de bevoegdheden van de Koning. Men vindt de percentages dan ook niet in het wetboek van de inkomstenbelastingen, maar wel in het uitvoeringsbesluit (art. 225). Daar staat bijvoorbeeld te lezen dat geen belastingverhoging verschuldigd is wanneer de niet-aangifte, of de onvolledigheid of onjuistheid ervan slechts te wijten is aan “omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige”. Zijn zulke omstandigheden niet aanwezig, dan is wel een verhoging verschuldigd. Het percentage hangt af van de frequentie van de overtreding en de aan- of afwezigheid van het opzet de belasting te ontduiken.

Hoe meer overtredingen men begaat, hoe hoger het percentage. En het spreekt vanzelf dat het tarief ook zwaarder is zodra de fiscus kan aantonen dat de belastingplichtige gehandeld heeft met het opzet de belasting te ontduiken. Zo is bij een eerste overtreding “zonder het opzet de belasting te ontduiken” slechts een verhoging verschuldigd van 10%. Maar bij een derde overtreding “met het opzet de belasting te ontduiken”, zit men al meteen bij het maximum van 200%.

Hetzelfde maximum geldt bijvoorbeeld ook als men gebruik maakt van “valse stukken”. Zelfs als het om een eerste overtreding gaat. Neem bijvoorbeeld iemand die bij het bewijs van zijn werkelijke beroepskosten allerlei attesten of stukken gebruikt die – zacht uitgedrukt – “niet overeenstemmen met de werkelijkheid”: hij houdt dan best in het achterhoofd dat hij daarmee zonder meer een belastingverhoging riskeert van 200%. Uiteraard niet op het geheel van de belasting die hij moet betalen, wel op het gedeelte dat hij op deze manier ontduikt.

OPPORTUNITEIT.

Overigens hoeft men achteraf niet op clementie te rekenen. De door de Koning vastgelegde schaal van de belastingverhogingen is immers verplicht van toepassing. De rechter kan bijgevolg enkel de wettigheid van de opgelegde belastingverhoging controleren, niet de opportuniteit ervan. De rechter kan dus wel vaststellen dat bijvoorbeeld een verhoging is opgelegd voor een derde overtreding, terwijl het in werkelijkheid slechts om een tweede overtreding ging; en hij kan dus wel beslissen dat het juiste tarief moet worden toegepast; maar hij kan bijvoorbeeld niet om billijkheidsredenen afzien van de belastingverhoging of ze, uit menselijke overwegingen, reduceren naar een lager percentage.

In de praktijk hebben sommige hoven van beroep weliswaar gemeend dat zij de opportuniteit van de opgelegde belastingverhogingen wel mochten beoordelen; en dat zij bijgevolg, rekening houdend met alle elementen van de zaak, konden beslissen om de opgelegde verhoging te reduceren naar een – volgens hen – billijk niveau. Maar het Hof van Cassatie heeft deze rechtspraak afgewezen: de door de Koning vastgelegde schaal heeft een dwingend karakter; zodra de overtreding is vastgesteld, is automatisch de belastingverhoging verschuldigd die overeenstemt met de rangorde van de overtreding (eerste, tweede, derde enzovoort) en met het wel of niet voorhanden zijn van het opzet de belasting te ontduiken.

ONJUIST.

Wanneer is de aangifte onjuist? Uiteraard is dit het geval zodra bepaalde inkomsten niet aangegeven worden. Of zodra bijvoorbeeld overdreven beroepskosten op het aangifteformulier worden vermeld enzovoort.

Maar is er in het geval van een taxatie op basis van “tekenen en indiciën” ook sprake van een onjuiste aangifte? Die vraag is al langer betwist.

Bij een taxatie op basis van tekenen en indiciën gaat de belastingadministratie niet uit van de aangegeven inkomsten, maar wel van bepaalde uitgaven en bestedingen die de belastingplichtige heeft gedaan. De belastingcontroleur stelt bijvoorbeeld vast dat de belastingplichtige net een nieuwe auto heeft aangekocht; en een huis heeft gebouwd; en een cruise heeft gemaakt; en voor zijn vriendin een dure bontmantel heeft gekocht enzovoort. Terzelfder tijd stelt hij vast dat op het aangifteformulier een inkomen is aangegeven waaruit eerder blijkt dat de man in kwestie in grote armoede leeft. De belastingcontroleur kan dan, krachtens de wet, uitgaande van de vastgestelde uitgaven het vermoedelijk bedrag van de inkomsten reconstrueren; met name de inkomsten die de man in staat hebben kunnen stellen om al die uitgaven te doen.

TEGENBEWIJS.

Zodra deze indiciaire afrekening is opgesteld, worden de rollen omgekeerd: het indiciair tekort (het verschil tussen de vermoedelijke inkomsten die op basis van de tekenen en indiciën zijn vastgesteld, en de aangegeven inkomsten) wordt krachtens de wet geacht voort te komen uit belastbare inkomsten. Het is dan vervolgens aan de belastingplichtige om het tegendeel te bewijzen. Hij moet bewijzen dat hij over niet-belastbare inkomsten beschikte; of dat hij bijvoorbeeld al vóór de aanvang van het betrokken jaar het nodige geld had gespaard waarmee hij die uitgaven kon doen; of dat hij bijvoorbeeld bepaalde uitgaven heeft gefinancierd met een lening enzovoort. Alle argumenten zijn goed. Maar de belastingplichtige moet wel positieve en controleerbare gegevens verstrekken. Loutere beweringen komen niet in aanmerking.

Stel dat een belastingplichtige er niet of niet volledig in slaagt om het tegenbewijs te leveren. De fiscus zal dan de belasting inkohieren op basis van het resterend indiciair tekort.

DEPANNEREN.

Kan op de aldus gevestigde belasting ook een belastingverhoging verschuldigd zijn? Dat kan, als men ervan uitgaat dat het indiciair tekort meteen het bewijs inhoudt dat de aangifte onjuist of onvolledig was.

Sommige hoven van beroep hebben evenwel gemeend dat dit niet noodzakelijk het geval hoeft te zijn. Stel dat ik bijvoorbeeld een huis heb gebouwd en dat ik daarvoor van mijn ouders enkele honderdduizenden franken heb gekregen of geleend.

De fiscus staat traditioneel heel wantrouwig tegenover belastingplichtigen die in het kader van een indiciaire taxatie komen aandraven met het argument dat zij vanwege familieleden geld ontvangen hebben. De fiscus vermoedt immers – allicht niet volledig ten onrechte – dat familieleden wel eens durven samenspannen en in sommige gevallen geneigd kunnen zijn om gelegenheidsattesten af te leveren, in de hoop daarmee een ongelukkig familielid – dat met een indiciaire taxatie geconfronteerd wordt – te depanneren.

Vandaar dat de belastingcontroleur dikwijls moeilijk doet zodra men tracht aan te tonen dat men bijvoorbeeld van zijn ouders een renteloze lening gekregen heeft. Soms is de belastingcontroleur gewoon niet te overtuigen; en soms kan men ook het hof van beroep niet overtuigen. Maar wil dit dan zeggen dat die lening onbestaande is? Niet noodzakelijk; ik slaag er alleen niet in voldoende positieve en controleerbare gegevens te verstrekken die in het kader van een indiciaire taxatie nodig zijn om het vereiste tegenbewijs te leveren. Meer niet.

En dus hebben sommige hoven van beroep geoordeeld dat de vaststelling van een indiciair tekort, en het gebrek aan een afdoende tegenbewijs niet automatisch betekenen dat de aangegeven inkomsten onjuist waren; en dat bijgevolg ook niet automatisch een belastingverhoging kan worden opgelegd.

KIL.

Maar ook deze rechtspraak is inmiddels door het Hof van Cassatie van de hand gewezen. In een drietal recente arresten heeft het hoogste rechtscollege immers beslist dat inkomsten waarvan het bestaan bewezen wordt aan de hand van tekenen en indiciën, per definitie het bewijs inhouden dat de aangegeven inkomsten onjuist zijn. Met als gevolg dat wel belastingverhogingen kunnen worden opgelegd.

Van enige ruimte voor billijkheid en opportuniteitsbeoordeling is dus ook op dit punt geen sprake (meer). Het fiscale klimaat wordt er – met de eeuwwende in zicht – alleen maar killer van.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content