KENNISBANEN WORDEN NOG BELANGRIJKER
Het aantal hightechbanen is in België in tien jaar tijd met 22,3 procent gestegen, leert een onderzoek van Vives. “Technologie is niet beperkt tot een paar sectoren. Meer en meer industrieën maken gebruik van nieuwe technologische ontwikkelingen”, zegt medeauteur Joep Konings.
In België waren er 549.000 hightechbanen in 2011. Dat was een toename met 22,3 procent sinds 2000, terwijl de gemiddelde stijging in de Europese Unie 20 procent bedroeg. De sector is daarmee goed voor 12,2 procent van de Belgische werkgelegenheid. In de Europese Unie zijn er 21,8 miljoen hightechbanen, of 10 procent van het totaal. Dat zijn enkele cijfers uit een recent onderzoek van het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving (Vives) van de KU Leuven over de economische impact van de werkgelegenheid in de hightechsector.
De onderzoekers hanteerden wel een bredere definitie van hightech dan Eurostat, het statistische bureau van de Europese Unie. Vives telt niet alleen de banen in kennisintensieve sectoren zoals ICT, farma en luchtvaart mee, maar ook de hightechbanen in klassieke sectoren, zoals de ingenieurs van transportbedrijven. Ook werknemers die een zogenoemde STEM-opleiding hebben ontvangen — de afkorting van Science, Technology, Engineering and Mathematics — hebben volgens Vives een hightechbaan.
Het onderzoek ontkracht de bewering dat er in Europa te weinig hightechfuncties zijn. Hun aantal is 2,5 keer sneller gestegen dan de totale werkgelegenheid. “Veel van die banen genereren een hoge toegevoegde waarde”, zegt Joep Konings, een van de auteurs van het onderzoek. “Ze zijn minder gevoelig voor de gevolgen van arbeidsregulering en de hoogte van de loonkosten dan laagtechnologische banen. Technologie is niet beperkt tot een paar sectoren. Meer en meer industrieën maken gebruik van nieuwe technologische ontwikkelingen. De textielsector is daar een goed voorbeeld van. Zo introduceerde de lingerieproducent Van de Velde 3D-technologie in paskamers. De chip wordt ook gebruikt in heel wat toepassingen buiten de industrie. Innovaties hebben een groot spillovereffect naar andere sectoren, en daar heb je competente mensen voor nodig.”
Paul Soete, de topman van de technologiefederatie Agoria, Erwin De Deyn, de voorzitter van de socialistische bediendenvakbond BBTK, en Joep Konings bespreken de resultaten van de studie.
Ontkracht de banencreatie in de hightechsector het doemdenken over de arbeidsmarkt?
ERWIN DE DEYN. “Als het aandeel van de hightechbanen in de totale werkgelegenheid stijgt, wil dat ook zeggen dat andere banen worden weggesaneerd. Er komen wel hightechbanen bij, maar dat is blijkbaar onvoldoende om de stijgende werkloosheid op te vangen.”
PAUL SOETE. “Als ik de hightechbanen in detail bekijk, vind ik daar toch een groot aantal ICT-banen terug. Ik verwijs naar een enquête van Agoria. In zeven jaar tijd is het aantal digitale experts in België gestegen met 24.000, niet enkel in de ICT-branche zelf, maar ook bij banken en in andere sectoren.”
JOEP KONINGS. “Die banengroei wordt uiteraard voor een belangrijk deel gestuurd door ICT. Ik vergelijk het met de elektriciteitssector. Elektriciteit was een van de belangrijkste technologische gangmakers in de negentiende eeuw. Maar het duurde wel veertig jaar voordat die innovatie een duidelijke impact had op de industrie. ICT is midden jaren zeventig op gang gekomen. We zijn nu vier decennia verder, en dan krijg je het moment dat die technologie tot alle sectoren doordringt, wat grote productiviteitswinsten met zich zal brengen. ICT-werkers en -toepassingen worden overal gevraagd, ook in de dienstensectoren. Het belang van kennisbanen zal nog toenemen.”
Weerlegt het onderzoek de stelling dat technologie banen vernietigt?
SOETE. “Wat mij in de studie opvalt, is dat er inderdaad geen negatief verband wordt vastgesteld tussen de creatie van STEM-banen en de totale werkgelegenheid.”
KONINGS. “De arbeidsmarkt vertoont wel een tendens naar polarisatie. Enerzijds vind je in de verdeling van de banen proportioneel meer STEM- of hightechbanen, en anderzijds neemt het aantal lowtechbanen toe. Dan heb ik het over de taxichauffeur, de kapper en de poetsvrouw. Dat zijn specifieke diensten die je niet kunt automatiseren. De routinebanen in het middensegment, zoals bandwerk, worden uitbesteed.”
DE DEYN. “Die evolutie is al enkele jaren aan de gang. Bij de middengeschoolden worden veel banen weggesaneerd en vervangen door technologische toepassingen. Dat veroorzaakt een probleem: de jobcreatie aan de boven- en de onderkant is onvoldoende om de terugloop in het middensegment op te vangen. Er is ook een verschuiving van relatief goedbetaalde arbeidsplaatsen in middencategorieën naar laagbetaalde banen. Paul Soete zal dat niet graag horen, maar ik denk aan de Ford-arbeiders. Waar gaan die terechtkomen?”
SOETE. “Vaak in lager betaalde banen.”
Elke kennisbaan creëert in andere sectoren tot meer dan vier extra banen. Zijn dat dan vooral laaggeschoolde arbeidsplaatsen?
KONINGS. “Van alles. Je moet een omgeving creëren waarin die multiplicator zijn werk kan doen, zodat er complementariteit tussen de STEM- en de niet-STEM-banen mogelijk is.”
Wat is daarvoor nodig?
KONINGS. “Dat hebben we niet onderzocht. Maar als je de loonkosten verlaagt, zal de multiplicator beter functioneren en is het gemakkelijker niet-STEM-banen te creëren.”
Over loonkosten gesproken: ondanks de zware lasten op arbeid neemt het aantal goedbetaalde kennisbanen in België toe.
DE DEYN. “Dat van die hoge loonkosten staat niet in het onderzoek. Tussen 2005 en 2011 zijn de lonen van zowel de Belgische STEM- als de niet-STEM-werknemers gestegen met gemiddeld 1,4 procent per jaar. Gecorrigeerd voor factoren als ervaring, het aantal werkuren en het geslacht bedraagt de loonspanning tussen STEM- en niet-STEM-banen 8 procent. Dat is het laagste niveau van de Europese Unie.”
SOETE. “Omdat wij een collectivistisch loonsysteem hebben dat minder loonspanningen toelaat. Het loon van een ingenieur evolueert op dezelfde manier als dat van een portier. Zo kom je tot een beperkt verschil.”
Worden de hightechlonen in zo’n sterke mate collectief bepaald?
SOETE. “De indexaanpassing is goed voor twee derde van de loonstijging. Bedrijven krijgen een budget voor de lonen van ICT’ers. Een groot deel wordt opgesoupeerd door de automatische indexering. Er is dus differentiatie mogelijk op een derde van de loonsverhoging. Zo kom je in België uit op dat kleine verschil van 8 procent. In Duitsland bedraagt de loonspanning tussen 20 en 25 procent.”
DE DEYN. “De index is één zaak. Maar voor al die banen worden de minimumbarema’s niet toegepast. Kennismedewerkers worden boven die barema’s en via individuele beloningsmechanismen betaald.”
KONINGS. “Ik constateer dat ook. Ik denk dat er een verklaring ligt in de institutionele loonstructuren. We weten uit ervaring dat de verschillen voor sommige banen zeer laag zijn. Er zijn bedrijven waar een ingenieur netto 200 euro per maand meer verdient dan zijn assistent. In België zie je vaak convergenties naar het gemiddelde.”
DE DEYN. “Het heeft in dit geval toch te maken met een slecht hr-beleid in zulke bedrijven.”
Wordt in België een fiscaal of parafiscaal beleid gevoerd om de aanwerving van kenniswerkers aan te moedigen?
SOETE. “Voor STEM-werknemers is de druk van de loonkosten minder dan voor andere soorten activiteiten. Maar de maatregel om onderzoekers een korting op de bedrijfsvoorheffing te geven, is van kapitaal belang. Ik geef het voorbeeld van Atlas Copco. Daar zijn de arbeiders duidelijk duurder dan in Duitsland. De bedienden daarentegen zijn goedkoper. Atlas Copco heeft een belangrijke researchafdeling en de loonkosten van die bedienden zijn sterk competitief. De fiscale maatregel speelt zijn rol en heeft een jobeffect.”
DE DEYN. “Voor de onderzoekers is er een gedeeltelijke vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing: daarvoor is 400 miljoen euro vrijgemaakt in de ondernemingen. Maar het Rekenhof stelt vragen bij het werkgelegenheidseffect.”
SOETE. “Het Planbureau niet. Als Alcatel enkel voor de Belgische markt moet werken, kan het zijn personeelsaantal hier reduceren van 1500 tot 200 à 300. Het heeft een onderzoeks- en ontwikkelingsafdeling die voordeel haalt uit die fiscale maatregelen.”
Vlaams-Brabant met 16,5 procent kenniswerkers en Waals-Brabant met 14,9 procent scoren ver boven het Europese gemiddelde van 10 procent. Heeft dat te maken met de aanwezigheid van een aantal specifieke bedrijven?
SOETE. “De concentratie is logisch. Er is de ICT-as Brussel-Antwerpen, plus de concentratie rond de kenniscentra die de KU Leuven en de UCL zijn. In Waals-Brabant is er uiteraard het zwaar wegende farmabedrijf GSK.”
West-Vlaanderen zit met 9,3 procent hightechbanen onder het Europese gemiddelde. Heeft die regio een probleem?
SOETE. “Dat is niet onlogisch. Zijn er veel kenniscentra in West-Vlaanderen?”
KONINGS. “Lernout en Hauspie is al jaren verdwenen.”
Maar de West-Vlaamse textielbedrijven genereren een hoge toegevoegde waarde?
SOETE. “Het aantal STEM-mensen dat er werkt, blijft beperkt.”
Is Wallonië aan een inhaalbeweging bezig door zijn marshallplan en zijn focus op niches zoals farma en biotech? Namen scoort sterk met 12,8 procent kenniswerkers. Zelfs Henegouwen zit met 10,6 procent boven het Europese gemiddelde.
SOETE. “Er is een effect van die maatregelen, maar er is een concentratie van hightechbedrijven met GSK in Waals-Brabant en Baxter in Henegouwen. En vergeet de aeronautica niet: daar werken meer ingenieurs dan arbeiders. Ook defensie wordt beschouwd als een hightechsector.”
De Waalse uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling stijgen ook sneller dan in Vlaanderen.
KONINGS. “Alles toeschrijven aan het marshallplan is onwetenschappelijk. Het plan zet wel in op hightech, maar vooral op traditionele hightech zoals farma.”
SOETE. “Biotech is geen traditionele sector.”
KONINGS. “Het aandeel van de banen in sectoren die veel aan onderzoek en ontwikkeling doen, is constant gebleven. Het effect van het marshallplan kun je pas op lange termijn evalueren.”
DE DEYN. “Henegouwen heeft Europese steun gekregen. Google is neergestreken in Bergen. De schaalgrootte daarvan is niet enorm, maar er worden wel nieuwe activiteiten aangetrokken, en dat is belangrijk. Ik stel al jaren vast dat de output van producten met een hoge toegevoegde waarde in ons land te beperkt is. Dat is een structureel probleem.”
Hoe kunnen we dat keren? Door een gunstiger investeringsklimaat? De aanpak van het mobiliteitsprobleem? Door lagere loonkosten en bedrijfsbelastingen?
SOETE. “Het is een geheel van factoren. De loonkosten zijn niet het enige probleem. Wij zijn grote pleitbezorgers voor een fiscaalvriendelijk investeringsbeleid. Want de investeringen boeren achteruit. Agoria blijft een voorstander van de notionele-intrestaftrek.”
DE DEYN. “Er moet wel een maatschappelijk draagvlak voor zijn. Mensen moeten zien dat als er middelen naar bedrijven gaan, er via werkgelegenheidseffecten ook voor een output wordt gezorgd. Internationale groepen maken gebruik van de notionele-intrestaftrek, maar daar staan geen banen tegenover. Ik heb er geen probleem mee dat de belastingen op arbeid omlaaggaan, maar dat moet worden gecompenseerd door andere inkomsten, zoals extra inkomsten uit kapitaal.”
SOETE. “Het loonkostenprobleem begrijpen jullie, maar het probleem van de vennootschapsbelasting niet. Neem een bedrijf zoals Etap. Daar is de basisregel dat 80 procent van de winst in het bedrijf blijft en 20 procent naar de aandeelhouders gaat. Als een bedrijf ziet dat die 80 procent evenveel wordt belast als die 20 procent, dan investeert het niet meer. In familiebedrijven is er de druk van de aandeelhouders om te cashen.”
DE DEYN. “Als die 80 procent winst in het bedrijf blijft en gaat naar investeringen en banen, zie ik geen probleem.”
SOETE. “Die investeringen brengen dan misschien binnen tien jaar iets op. Jullie bekritiseren altijd de notionele-intrestaftrek die wordt toegepast door financiële vehikels. Maar de meeste bedrijven die er gebruik van maken zeggen: ik ga hier een stuk eigen vermogen creëren en ik word solide. Dat genereert investeringen en het waarborgt de werkgelegenheid.”
Joep Konings, Maarten Goos, Marieke Vandeweyer e.a., High-Technology Employment in the European Union. Discussion Paper 41, KU Leuven-Vives, 2013, 57 blz.
ALAIN MOUTON, FOTOGRAFIE THOMAS DE BOEVER
“De output van producten met een hoge toegevoegde waarde is in ons land te beperkt. Dat is een structureel probleem” Erwin De Deyn, BBTK
“Het loon van een ingenieur evolueert op dezelfde manier als dat van een portier” Paul Soete, Agoria
“Technologische innovaties hebben een groot spill-overeffect naar andere sectoren. Daar heb je competente mensen voor nodig” Joep Konings, Vives
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier