KANS VERKEKEN

Alain Mouton

De federale regering en de sociale partners hebben maanden de tijd gehad om een nieuw eenheidsstatuut in te voeren. Dat kon de arbeidsmarkt diepgaand moderniseren. Die kans is verkeken.

De federale regering heeft de hete aardappel van het eenheidsstatuut opnieuw doorgeschoven naar de sociale partners. Dat bewijst nog maar eens dat noch de regering-Di Rupo, noch de sociale partners anno 2013 in staat zijn fundamentele sociaaleconomische problemen aan te pakken. De kans dat er binnen drie weken — dus tegen de deadline van 8 juli die het Grondwettelijk Hof heeft vooropgezet — een duidelijk omlijnd voorstel op tafel ligt om de uiteenlopende opzeggingstermijnen en de verschillende regeling van de carensdag tussen arbeiders en bedienden weg te werken, is zogoed als onbestaand. Vooral het ABVV hoopt de discussie zo lang mogelijk te rekken. De vakbond rekent na 8 juli op juridische chaos en arbeiders die massaal naar de arbeidsrechtbank stappen om een herkwalificatie tot bediende te vragen.

Het beste wat nu nog te hopen valt, is dat de sociale partners of de regering met een door juristen uitgedokterd voorstel komen dat het Grondwettelijk Hof overtuigt en de juridische chaos vermijdt. Maar daarmee is wel het momentum gemist om de arbeidsmarkt via het eenheidsstatuut fundamenteel te hervormen. Het onderscheid arbeiders-bedienden gaat over meer dan opzeggingstermijnen en -vergoedingen alleen. Het ligt bijvoorbeeld aan de basis van een sociaaleconomisch probleem dat vaak onderbelicht blijft: de beperkte arbeidsmobiliteit in ons land. Arbeiders en bedienden werken in sterk gescheiden loopbaantrajecten, met weinig mobiliteit tussen beide statuten. Een werknemer die arbeider is, blijft arbeider, en hetzelfde geldt voor bedienden. Met als gevolg dat werknemers tijdens hun carrière lange tijd in dezelfde sector en in hetzelfde beroep actief blijven.

Om hun kansen op de arbeidsmarkt gaaf te houden en nieuwe competenties te ontwikkelen is het goed dat werknemers geregeld over het muurtje naar andere sectoren kijken en voor een ander type baan kiezen. De arbeidsmarkt heeft behoefte aan die beweging, maar ze gebeurt te weinig.

Bovendien is het bekend dat het sociale passief dat bedienden opbouwen hen ervan weerhoudt na een aantal jaar een nieuwe professionele uitdaging te zoeken. Want als bedienden van baan veranderen, verliezen ze de ontslagrechten die ze door de jaren hebben opgebouwd. Een symptoom van die beperkte mobiliteit is dat meer dan 80 procent van de 55- tot 64-jarigen gedurende meer dan acht jaar werkt voor zijn werkgever, terwijl dat aandeel in de EU gemiddeld 73 procent bedraagt.

In plaats van enkel te focussen op de opzeggingsvergoedingen hadden de regering en de sociale partners de voorbije maanden beter gewerkt aan een bredere oplossing. Een onderdeel daarvan had de invoering van een regeling kunnen zijn, die toelaat ontslagrechten op te sparen door een deel van het loon in een ontslagfonds te storten. Bij een ontslag kan een deel van dat bedrag worden aangesproken. Bij een vrijwillig vertrek kan de werknemer die rechten meenemen naar zijn volgende werkgever, die zich daarmee geen extra kosten op de hals haalt. Zo’n systeem zou een opstap naar een modernere arbeidsmarkt zijn, met meer mobiliteit en dus meer banencreatie. Maar dat is voor de sociale partners en de regering blijkbaar geen prioriteit.

ALAIN MOUTON

Arbeiders en bedienden werken in sterk gescheiden loopbaantrajecten, met weinig mobiliteit tussen beide statuten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content