JON FRUM & BUNGALOW BILL
Jarenlang wilde ik naar Vanuatu, omdat ik ooit gehoord had dat dit zowat de enige plek op deze aardkloot moest zijn waar echt niets te zien is. Dat bleek een heel foute roddel, want het is integendeel een van de meest fascinerende plekken die ik ooit bezocht heb. Niet alleen is het een van de weinige plaatsen waar je op een paar uur lopen in het stenen tijdperk terecht kunt komen; er is een heus werkende vulkaan (op het eiland Tanna); als je op het goede moment komt, kun je er (op het eiland Pentacost) het oorspronkelijke bungeejumpen meemaken; en de hoofdstad Port Vila is zonder twijfel een van de aangenaamste plekken van de westelijke Pacific.
Dat laatste heeft te maken met het feit dat Vanuatu (onder zijn vroegere naam Nieuwe Hebriden) tot 1980 door Frankrijk en Groot-Brittannië samen bestuurd werd. Je vindt er dan ook resten van beide koloniale culturen en veel bewoners zijn in het Frans of het Engels naar school geweest en spreken dus onder meer die taal. Daarnaast worden er door de over 67 bewoonde eilanden verspreide 170.000 inwoners naar verluidt nog een honderdtal talen gesproken. Melanesiërs maken traditioneel een strikt onderscheid tussen hun eigen dorp/dorpsstam en de rest van de wereld, waardoor onderlinge communicatie geen hoge prioriteit heeft.
Naast Frans en Engels is Bislama de officiële taal. Dat is een soort pidgin-Engels, een taal waarvan ik nog wel meer wil leren, omdat deze – vergelijkbaar met het Zuid-Afrikaans, maar wel moeilijker – voortdurend de lachlust van de herkenning opwekt. Soms moet je wel goed nadenken: “Art b(e)long yummi” staat bijvoorbeeld op de meeste souvenirwinkels, letterlijk: kunst van (belong) hier = ons (yummi = you and me). Traditionele dorpen zijn kastom-dorpen. Men beweert dat de inwoners van Vanuatu tegenwoordig gemiddeld zestalig zijn, maar dan nog blijkt dat bij communicatie met mensen van andere dorpen gebarentaal noodzakelijk is.
BEKEREN.
Ongeveer de helft van de bevolking is presbyteriaans. Dat is een gevolg van de hardhandige bekeringsijver van vroegere Britse missionarissen. Zoals indertijd ook in onze contreien, kerstende men de stam door het opperhoofd te bekeren, niet zelden door hem om te kopen. Wie vervolgens aan het oude geloof wilde vasthouden, werd opgesloten en niet altijd even zachtzinnig behandeld. In zekere zin was dat te begrijpen, want zoals andere mensen van buiten de stam werden missionarissen en andere kolonisten als legitieme voeding beschouwd.
Rond 1930 doken ook blanken uit andere landen op in dit gebied. Op het vulkanisch eiland Tanna moet een zekere Amerikaanse John die de mensen vertelde dat ze recht hadden op hun eigen godsdienst, bijzondere indruk gemaakt hebben. Toen kort na zijn verschijning als gevolg van de oorlog in de Pacific nog meer Amerikanen opdoken die ook het nodige geld uitgaven, bleek zonder meer Johns gelijk. Deze werd dan ook steeds meer als gezondene van God vereerd. Zo ontstond de Jon Frum-beweging (waarschijnlijk had de man zich voorgesteld als “John from the USA”) met als belangrijkste symbolen de zoveel heil brengende vlaggen van de Verenigde Staten en het Rode Kruis. Mede omdat de beweging lange tijd onderdrukt werd, eerst door de koloniale regering en daarna door de eerste president – de streng presbyteriaanse dominee Walter Lini – bleef de cohesie ervan sterk. Maar toen we er enkele jaren geleden waren, enige tijd nadat een Frans-georiënteerde en in zekere mate ook meer katholiek-tolerante regering aan de macht was gekomen, had ik de indruk dat er niet zoveel van de beweging meer over was en ze vooral omwille van toeristische overwegingen overeind werd gehouden.
Op Tanna verbleven we in een soort rieten hutjes, een simpel resort. Dit oord was, volgens Paul Theroux in De gelukkige eilanden (Atlas, 1992; hierin is ook meer te vinden over de Jon Frum-beweging), voortgekomen uit de vervallen onderneming van een Amerikaan. Diens bungalows waren tijdens een storm helemaal weggespoeld. De Amerikaan, die in de volksmond de naam Bungalow Bill had gekregen, en zijn vrouw waren daarbij om het leven gekomen. Enkele dagen later had ik het in Port Vila met de eigenaar van de flat die we daar een weekje huurden, over het mooie Tanna. “Zeker,” zei de eigenaar, “weet je dat ik daar ooit een bungalowdorp heb ontwikkeld en met veel winst verkocht?” Het bleek Bungalow Bill in levende lijve, die in de hoofdstad intussen dus flats verhuurde en daarnaast in opdracht van de Wereldbank advieswerk verrichte. Hij had er nog over gedacht om Theroux een proces aan te doen, maar dat zou toch niet veel zoden aan de dijk hebben gezet. Bill informeerde nog of ik zijn zaak niet wilde overnemen, want hij wilde, samen met zijn ook nog steeds levende echtgenote, stilaan weer richting USA. Ik amuseer me goed in Nederland, maar ik heb er nog geregeld spijt van dat ik daar niet ben op ingegaan.
Hoogleraar strategisch management aan de Rijksuniversiteit Groningen en associate dean van TSM Business School, het gemeenschappelijke managementinstituut van de universiteiten van Eindhoven, Groningen en Twente in Enschede.
DANY JACOBS
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier