It’s the IT, stupid
Aan een overvloed aan strategie en visie hebben we ons in de voorbije verkiezingsdebatten helaas niet te goed kunnen doen, wel integendeel. Gelukkig kwam MIT-goeroe Erik Bynjolffsen — zowaar een oud-student van me — onze geesten opfrissen tijdens een bezoek aan ons land. De grote lijnen van zijn verhaal zijn intussen bekend: technologie heeft de wereld (en de economie) fundamenteel veranderd en dat doet ze nog altijd. Vooral de IT-revolutie van het afgelopen decennium schudt de postindustriële maatschappij door elkaar.
Dat brengt voor zowel ondernemingen als de overheid grote organisatorische, maatschappelijke en strategische uitdagingen met zich. Zo is er nog een lange weg af te leggen om de technologie ten dienste te stellen van de organisatie, de klant (via waardecreatie) en de medewerkers. En niet andersom, zoals we nog dagelijks moeten meemaken.
Bovendien is er ook een drama voor de tewerkstelling in de maak, wellicht nog versneld door de gevolgen van de financiële crisis. Vooral in ‘traditionele’ sectoren of activiteiten, en met name voor routinejobs en banen in de middenmoot, die vaak het gros van de tewerkstelling (en wellicht ook van de belastingontvangsten) voor hun rekening nemen. De link met de krimpende middenklasse is vlug gelegd.
Om die uitdaging het hoofd te bieden, zullen we nog veel meer dan nu nood hebben aan competenties als creativiteit, vermogen tot complexe probleemoplossingen, innovatie, flexibiliteit (zowel als teamwerk en organisatie). Die zijn nog altijd ondervertegenwoordigd in ons onderwijsmodel, dat nog grotendeels stamt uit de periode van de vorige industriële revolutie. Hoe lang gaan we ons nog blindstaren op de oppervlakkige eendimensionele onderwijs- en onderzoeksrankings, die vaak alleen maar basisvaardigheden zoals lezen, schrijven en rekenen meten en gebaseerd zijn op een verouderd onderwijs- of onderzoeksmodel?
Intussen duikt nog een ander fenomeen op. Sommige van de ‘laagste’ jobs blijken het beter te doen dan die krimpende middenmoot. Het gaat om jobs die ofwel zwaar fysiek werk of praktische probleemoplossing op het terrein vereisen, banen die vooralsnog niet makkelijk te automatiseren zijn. Ook hier zal het schoentje blijven wringen zolang we kampen met een maatschappijvisie en onderwijssysteem die deskundige technische en beroepsjobs blijven afdoen als minderwaardig. Terwijl een goede loodgieter, verpleger, automonteur of technisch ingenieur meer respect verdient dan een middelmatig product van onze bachelor-, master- of sommige doctoraatsopleidingen. Precies door de revolutie in technologie en IT is ‘kunnen’ veel belangrijker geworden dan ‘kennen’ of ‘weten’. Moeten we daar ons onderwijs-, onderzoeks- en overheidsbeleid niet dringend beter op afstemmen?
Dé grote hamvraag gaat evenwel verder en dieper: wat is het beste (‘business’)model om de opportuniteiten van de technologische vooruitgang om te zetten in waardecreatie en, vooral, hoe en door wie kunnen we die waarde laten capteren? Wat als die gecreëerde waarde hoe langer hoe meer in handen van slechts enkele personen of bedrijven terechtkomt, terwijl het gros van de maatschappij zonder (voldoende betaald) werk komt te zitten? Werkt de overheid die scheeftrekkingen niet in de hand door vast te houden aan een ouderwets belastingsysteem?
Ook hier is de interactie en de dynamiek van waardecreatie en -captatie van fundamenteel belang voor duurzame en optimale groei, niet alleen op het niveau van de ondernemingsstrategie, maar ook voor onze maatschappij als geheel. De echte revolutie is dus vooral organisatorisch en maatschappelijk van aard. En, te oordelen aan de staat van het politieke en maatschappelijke debat, is er nog een lange weg af te leggen. Een beetje strategische visie zou daarbij zeker van pas komen.
De auteur is hoogleraar strategie en internationaal management aan Solvay (ULB), KU Leuven en gasthoogleraar aan Insead.
PAUL VERDIN
De echte revolutie is organisatorisch en maatschappelijk van aard.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier