IS ROYAL TE RADICAAL?

Alain Mouton

Het economische 100-puntenprogramma dat de Franse presidentskandidate Ségolène Royal vorig weekend voorstelde, heeft één groot voordeel: het is duidelijk. De kandidate van de PS heeft op sociaaleconomisch vlak gekozen voor een radicaal links programma. Een verhoging van de minimumlonen tot 1500 euro, geen subsidies aan winstgevende bedrijven die afvloeiingen doorvoeren, geen versoepeling van de ontslagwetgeving, … Het zijn voorstellen die tegenwoordig zelfs bij de Belgische PS als gedurfd worden beschouwd. Royal had trouwens een aantal dagen voor haar meeting een voorzet gegeven door zwaar uit te halen naar het “zotte kapitalisme en het wilde liberalisme”. Ook wil ze “de geldmachten op afstand houden”.

Uiteraard is het niet te verwonderen dat Royal een bocht naar links maakt. Het is een poging om de negatieve trend in de peilingen te keren. Bovendien zit de Franse PS nog altijd met de kater van 2002, toen de toenmalige topman Lionel Jospin met een volgens velen te gematigd programma niet eens de tweede ronde wist te halen en FN-voorzitter Jean- Marie Le Pen moest laten voorgaan.

De voorstellen van Royal mogen dan voor een deel door strategische factoren zijn bepaald, het feit dat ze met dat programma hoopt de presidentsverkiezingen te winnen, toont nog altijd aan dat de Fransen wellicht niet gewonnen zijn voor radicale economische hervormingen. De meerderheid van de bevolking blijft zweren bij het status-quo: een sterk overheidsapparaat en een rigide arbeidsmarkt. Een systeem dat in de mondiale economie zoals bekend meer en meer onder druk komt te staan. Verschillende Franse economen (de zogenaamde déclinistes) waarschuwen al jaren voor dit immobilisme en wijzen daarbij op de Franse paradox: het land telt talloze succesvolle internationale ondernemingen (Danone, Peugeot, …), is zelfs zeer actief op de internationale fusie- en overnamemarkt, maar intern is het in Frankrijk huilen met de pet op. De jeugdwerkloosheid scheert hoge toppen en het gewicht van de staatsbedrijven weegt zwaar op de economie. De situatie in Frankrijk (toch nog de derde economie van Europa) steekt schril af tegen de maatregelen die de voorbije jaren bijvoorbeeld in een land als Duitsland werden doorgevoerd, waar de arbeidsmarkt langzaam maar zeker flexibeler wordt gemaakt. Ook Nederland lijkt op de goede weg: het herstelbeleid dat de vorige regering-Balkenende de voorbije jaren voerde, werd voor een deel electoraal beloond. Ook in de nieuwe regering worden stappen in de goede richting gezet, zoals de invoering van een pensioenbonus.

Er lijkt in Europa een breuklijn te ontstaan tussen landen die wel de noodzakelijke economische maatregelen nemen en zij die zweren bij een status-quo. Dat zal ook toenemende groeiverschillen tussen de lidstaten met zich brengen. Deze spanningen zal op termijn voor problemen zorgen binnen de Europese Unie, want in hun zoektocht naar zondebokken zal een aantal landen meer en meer op de euro schieten. Landen met een sterke groei zullen een stringenter rentebeleid vragen. Bij andere lidstaten zal men net het omgekeerde eisen. Het zal niet langer alleen Italië zijn dat soms heimwee heeft naar het wapen van de devaluatie. Een wapen dat vroeger met veel gemak kon hanteren om de economie meer ademruimte te geven.

Wat neoconservatieven in de Verenigde Staten vroeger zeiden over het oude en nieuwe Europa, zou wel eens bewaarheid kunnen worden. Maar dan niet op politiek-militair, maar wel op economisch vlak.

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content