Is er plaats voor Vlaamse ondernemers?

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

De aangekondigde defederalisering van Ontwikkelingssamenwerking betekent meer dan schuiven met budgetten en bevoegdheden. Trends vroeg staatssecretaris Eddy Boutmans en zijn voorganger Réginald Moreels of de tijd niet rijp is om het zakelijke vernuft van het bedrijfsleven in te schakelen.

Onlangs stond voormalig gouverneur van de Nationale Bank, Fons Verplaetse, samen met de gedelegeerd bestuurder van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), Tony Vandeputte, aan de wieg van het Corporate Funding Programme (CFP). Via die giftenbank zullen financiële bijdragen van bedrijven naar ontwikkelingsorganisaties (NGO’s) worden gekanaliseerd. Op het terrein staan Vlaamse ondernemers van het Company Partnership Plan (CPP) met raad en daad hun startende Afrikaanse collega’s bij, in groezelige achterbuurten van Conakry in Guinee of in broussedorpen van Oeganda en Tanzania. CPP inspireert zich op de bedrijvencentra in Vlaanderen om volgens dat model in ontwikkelingslanden kernen van kennis- en technologie-overdracht op te richten en plaatselijk ondernemerstalent te stimuleren.

De combinatie van ondernemers en ontwikkelingssamenwerking roept nog altijd het schrikbeeld op van belangenvermenging en schandalen waaraan het ABOS (Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking) ten onder ging. Réginald Moreels (ex- CVP) timmerde het ABOS om tot de tandem DGIS/BTC. Tussenschotten moeten misbruiken voorkomen: een beleidsbepalend Directoraat Generaal voor Internationale Samenwerking bij Buitenlandse Zaken en een beleidsuitvoerende NV Belgische Technische Coöperatie.

Maar DGIS en BTC staan nog maar pas op de rails of er is – tot ongenoegen van zijn opvolger, Eddy Boutmans ( Agalev) – al sprake van opsplitsing naar gewesten en gemeenschappen.

Anders gaan helpen

De defederalisering zal pas tegen 2004 effectief worden, maar Boutmans wil daarover nu een grondig debat aanzwengelen: “De discussie over de overheveling van ontwikkelingssamenwerking mag niet in achterkamertjes gevoerd worden.”

Het is echter zeer de vraag of behalve gekrakeel over versnippering van budgetten en bevoegdheden naar gewesten en gemeenschappen, ook de doeltreffendheid van de klassieke projectenhulp ernstig onder de loep zal worden genomen. Het valt nochtans niet te ontkennen dat de routineuze hulpformules van de afgelopen veertig jaar nauwelijks resultaten hebben opgeleverd.

William Easterly van de Wereldbank: “Als buitenlandse hulp zou helpen, dan zou Zambia vandaag een per capita-inkomen hebben van 20.000 dollar in plaats van 400 dollar. En dat is zo voor de overgrote meerderheid van de hulp ontvangende landen.” De Peruaanse ontwikkelingseconoom Hernando de Soto bestempelt de traditionele hulp uit het Noorden als een alibi waarmee om de fundamentele oorzaken van de groeiende achterstand van het Zuiden heen wordt gefietst.

“De arme landen barsten van ondernemerstalent. Maar de kleine ondernemers, die doorgaans 80% van de economie schragen, zijn niet vertrouwd met de instrumenten voor welvaartsvermeerdering of de basismechanismen van het kapitalisme,” schrijft De Soto in zijn boek Het Mysterie van Kapitaal (zie Trends, 9 november 2000). “Het Westen heeft er zo’n 150 jaar over gedaan om stapsgewijs gesofisticeerde mechanismen te ontwikkelen als eigendomstitels en de aansluitende raderwieltjes die activa kunnen vermenigvuldigen. De armen moeten in die alchemie van het kapitalisme nog worden ingewijd. Pas als dat gebeurt, zullen ze zelf de toegevoegde waarde creëren die hun economie in een hogere versnelling kan brengen.”

Leren omgaan met eigendomstitels, het bankwezen ontplooien, landbouwveilingen en bedrijvencentra opzetten, ervaringen met publiek-private samenwerking aanbieden, het vereist stuk voor stuk een volstrekt ánder concept van samenwerking. En ook het soort expertise dat tegemoetkomt aan de analyse van De Soto, heeft BTC niet in huis. Onze bedrijven wel.

Réginald Moreels sloot bij zijn hervorming van de Belgische ontwikkelingssamenwerking niet uit dat er meer een beroep zou worden gedaan op gespecialiseerde Belgische, maar ook Europese bedrijven en studiebureaus: “De mogelijkheid van openbare aanbestedingen staat in de wet.”

Maar Eddy Boutmans geeft uitdrukkelijk de voorkeur aan samenwerking met de lokale privé-sector in de betrokken landen: “We streven naar een geïntegreerde samenwerking in samenspraak met de plaatselijke privé-sector en de overheden. De welvaart die de geïndustrialiseerde wereld heeft opgebouwd, is immers niet alleen het werk van ondernemers geweest. De rol van de overheid is minstens even belangrijk. Initiatieven als Company Partnership Plan tonen dat het besef van ethisch en duurzaam ondernemen bij onze bedrijfsleiders groeit. Ik juich dat toe en we kunnen daarop inspelen en die ervaring benutten, maar alleen als een aanvulling bij onze opdracht als overheid.” En die hoofdopdracht omschrijft de staatssecretaris als ‘het helpen creëren van de voorwaarden waarin een samenleving zich kan ontplooien.’

Hulp, ook die uit België, gaat volgens het jaarverslag van BTC (1999) echter nog altijd hoofdzakelijk naar technische bijstand voor waterputten, het bewerken van rijstvelden, verzorging van veestapels en meer van dergelijke projecten. “Hoewel de kennis daarvoor in die landen meestal al aanwezig is. Wat ontbreekt, is de toegang voor brede lagen van de bevolking tot het westerse instrumentarium dat welvaart kan creëren. Dat precies is de hardnekkige blinde vlek in alle klassieke hulpprogramma’s,” aldus De Soto.

Boutmans wil wel inspanningen doen om investeringen in ontwikkelingslanden te bevorderen. Réginald Moreels koppelde aan BTC een KMO-cel, het Private Sector Ontwikkelingsprogramma. Via het PSOP zou samenwerking tussen Belgische KMO’s en kleine, familiale bedrijfjes in het Zuiden ‘in een marktgerichte aanpak gestalte krijgen’.

De groene staatssecretaris borg de PSOP-plannen van Moreels op, nam wel het principe over van de ‘ongebonden hulp’ (geen bestellingen bij Belgische bedrijven in ruil voor ontwikkelingsgeld) en richt nu met de Belgische Investeringsmaatschappij een fifty-fifty joint venture op: de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO), naar het voorbeeld van de FMO/Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden in Nederland. “In de begroting van 2001 staat voor het eerst 530 miljoen frank ingeschreven voor steun aan mede-investeringen in partnerlanden. BIO kan kapitaal verstrekken aan lokale bedrijfjes, maar we zullen vooral risicokapitaalfondsen bij de bestaande, plaatselijke financiële instellingen verstrekken. En dat past in de meer geïntegreerde benadering die we nastreven,” zegt Boutmans.

BIO wordt dus een kapitaalverschaffer aan lokale ondernemers, terwijl Moreels in zijn PSOP ook een drempelverlagende rentesubsidie inbouwde voor Belgische KMO’s die in lage-inkomenslanden investeren. Boutmans heeft daar zijn twijfels over, “omdat Europa zou kunnen dwarsliggen, wegens concurrentievervalsing”.

Coherentie in het beleid

Beiden pleiten, ook na de defederalisering van Ontwikkelingssamenwerking, voor het behoud van een Belgisch coördinatieorgaan. “Een geïntegreerde aanpak, waarbij financiële steun gecombineerd wordt met acties rond conflictpreventie, onderwijs, gezondheidszorg, landbouw, moet op federaal vlak samenvloeien in een coherent geheel,” zegt Boutmans. Voor Moreels kan een lichte, (con)federale structuur volstaan.

Coherentie in het Belgische beleid, in samenspraak met de deelgebieden. Maar ook een coherentere houding van Europa is nodig. “Ontwikkelingssamenwerking zal niet alles oplossen. Het heeft geen zin om boeren in ontwikkelingslanden te steunen als de Europese markten niet opengaan voor hun producten,” aldus Moreels. De huidige EU-reglementering kost Afrika jaarlijks 700 miljoen dollar aan exportopbrengsten. Volgens de Wereldbank is het inkomensverlies als gevolg van handelsbelemmeringen voor ontwikkelingslanden nog altijd meer dan het dubbele van de totale ontwikkelingshulp die ze jaarlijks uit de geïndustrialiseerde landen ontvangen. “Zolang die scheeftrekkingen blijven bestaan, is een strenger asielbeleid niet meer dan symptoombestrijding. Een asielbeleid is nog geen migratiepolitiek,” zegt Moreels.

erik bruyland

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content