Is de Hoge Raad gek geworden?

Het recente rapport van de Hoge Raad van Financiën veroorzaakt veel commotie. Maar is dat wel terecht?

De afdeling ‘Fiscaliteit en parafiscaliteit’ van de Hoge Raad van Financiën heeft onlangs een rapport uitgebracht over ‘Belasting op arbeid, werkgelegenheid en concurrentievermogen’. Het rapport dateert van augustus van dit jaar en kan geraadpleegd worden op de website van de Hoge Raad (www.docufin.fgov.be).

De Hoge Raad is een gerespecteerd adviesorgaan. Zijn rapporten en verslagen genieten doorgaans hoog aanzien.

Maar ditmaal zat het van meet af aan goed fout. Via een perslek werd de boodschap verspreid dat de Hoge Raad zou pleiten voor een verhoging van de spaarfiscaliteit. Zowat alle media namen dat bericht gretig over. Commentatoren van allerlei slag togen vervolgens aan het werk om het rapport de grond in te boren, waarbij sommigen niet nalieten te twijfelen aan de geestelijke vermogens van de schrijvers van het rapport. Hoeveel van die commentatoren het rapport werkelijk gelezen hadden, is niet bekend. Vast staat wel, dat het pas later werd gepubliceerd.

Arbeid. Vandaag kan iedereen het rapport consulteren. Zelfs een vlugge, diagonale lectuur leert dat het allemaal zo’n vaart niet loopt. De Hoge Raad adviseert niet de spaarfiscaliteit te verhogen. Wat de Raad wel doet, is de verschillende mogelijkheden aftasten van wat er moet gebeuren als, en in de veronderstelling dat men de fiscaliteit op arbeid zou willen verlagen. De Raad zegt ook niet dat de belasting op arbeid naar omlaag ‘moet’. Het onderzoekt alleen de verschillende denkpistes die mogelijk of noodzakelijk zijn, als men dat doel zou willen bereiken.

Het rapport is daarover zeer duidelijk. Koken kost geld. Wie de belasting op arbeid wil verlagen, moet ofwel de uitgaven drukken, ofwel ervoor zorgen dat er alternatieve inkomsten zijn. De Raad maakt geen keuze. Dat is, zo zegt hij zelf, zijn bevoegdheid niet. Hij onderzoekt alleen de mogelijke denkpistes voor het geval men ervoor zou opteren, een verlaging van de belasting op arbeid niet gepaard te laten gaan met het drukken van uitgaven, maar wel met een zoektocht naar alternatieve inkomstenbronnen. Waar kan men die vinden?

Wie behept is met een normale dosis gezond verstand, weet dat op die vraag geen vijfentachtig verschillende antwoorden mogelijk zijn. Men kan de milieufiscaliteit aanzwengelen, of de btw-tarieven verhogen, of de grondslag van de personenbelasting verruimen, of – en daar is het hemelhoge taboe – men kan ook de spaarfiscaliteit herzien. Veel meer mogelijkheden zijn er niet. De Hoge Raad onderzoekt ze alle vier. En noemt onder meer ook de redenen waarom het niet bij voorbaat onzinnig is om aan een hervorming van de spaarfiscaliteit te denken.

Die redenen zijn dikwijls technisch van aard. Eén springt in het oog. De bestaande spaarfiscaliteit is volgens de Raad bijzonder incoherent. Sparen kan men op verschillende manieren. Maar de wijze waarop de verschillende vormen van sparen vandaag op fiscaal gebied worden behandeld, loopt sterk uiteen. De logica in het systeem is helemaal zoek.

Dividenden. Uiteindelijk zegt de Hoge Raad daarmee helemaal niets nieuws. Wie een beetje beslagen is in de fiscaliteit weet al lang dat de belasting op het sparen meer het uitzicht heeft van een ‘gruyèrekaas’, met kleine en grote gaten en allerlei oneffenheden.

Om maar enkele voorbeelden te noemen. Een aandeelhouder die een dividend ontvangt, betaalt soms 25%, soms 15 % belasting. Terwijl een aandeelhouder die langs de kassa passeert op het ogenblik dat de vennootschap geliquideerd wordt (vroeger niets en tegenwoordig) slechts 10 % belasting betaalt. Maar met een beetje handigheid, kan ook deze laatste belasting nog worden ontgaan. Daar is dan wel wat fiscale spitstechnologie voor nodig. Maar moeilijk gaat ook.

In het voorbeeld gaat het alleen over de verschillen in belasting tussen zeer vergelijkbare situaties: uitkering van winsten die van een vennootschap afkomstig zijn. De Hoge Raad gaat in zijn rapport een heel eind verder. En maakt bijvoorbeeld ook een vergelijking met het ‘pensioensparen’, het beleggen in een eigen huis, en zelfs met het sparen op een gewoon spaarboekje.

Geniet dit laatste dan niet de meest aantrekkelijke fiscale behandeling? De interesten op een gewoon spaarboekje zijn tot een bepaald plafond volledig van belasting vrijgesteld. Is dat dan niet de meest voordelige fiscale behandeling? Wat kan er beter zijn, dan geen belasting? Maar de Raad doorprikt deze mythe. Door hun lagerentepolitiek ten aanzien van gewone spaarboekjes, leiden de banken het fiscale voordeel grotendeels naar zichzelf af. Waardoor een gewoon spaarboekje, ondanks zijn vrijstelling in feite aan een ‘pseudobelasting’ onderworpen is.

Moet de spaarfiscaliteit omhoog? Dat zegt de Hoge Raad niet. Maar als het rapport iets leert, dan is het wel dat de spaarfiscaliteit aan een grondige bezinning en hervorming toe is. Zij is al tientallen jaren bijzonder incoherent. Het is tijd dat daaraan iets gedaan wordt. Ook los van een eventuele belastingverhoging.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content