Is 40 uur per week werken echt nodig?
Uw werkgever wil u weer 40 uur per week aan het werk. Maar is dat echt nodig? De Amerikanen bijvoorbeeld werken langer, en hun economie lijkt een stuk performanter. Dat is echter een foute indruk. Wij, Europeanen, zijn even productief, maar we houden meer van vrije tijd. De vraag is of die Europese keuze betaalbaar blijft in een vergrijzende samenleving.
(1) Euroland’s secret success story. Goldman Sachs Global Economics Paper No. 102, januari 2004.
(2) The economic future of Europe, NBER Working Paper No. 10310, maart 2004.
Nu de Amerikaanse economie weer opgeveerd is, lijken de economieën in de eurozone nog altijd voort te strompelen. Het Amerikaanse bruto binnenlands product (BBP) schoot in de twaalf maanden tot en met maart 2004 met 5 % omhoog, terwijl de eurozone nauwelijks een groei van 1,3 % haalde. Die cijfers versterken nog maar eens het doemdenken over de economische toekomst van continentaal Europa.
Alleen… die wijdverspreide overtuiging dat de economieën van de eurozone altijd achteropliepen op de Amerikaanse, vind je niet terug in de feiten. “Dat de Amerikaanse economie beter zou presteren dan de Europese is voor 80 % een kwestie van perceptie en slechts voor 20 % een kwestie van realiteit,” zegt Paul De Grauwe, professor Internationale Economie aan de KU Leuven. Dat het product ‘de Amerikaanse economie’ in wezen niet van betere makelij is dan zijn Europese tegenhanger, is een analyse die ook Geert Noels, hoofdeconoom van Petercam al eerder in Trends maakte (zie ook Visie blz. 20). Alleen slaagt de Verenigde Staten erin om op basis van boekhoudkundig kunst- en vliegwerk zijn economische verhaal veel beter te verkopen aan de internationale kapitaalmarkten.
Amerikanen zijn niet productiever
De groei van het Europese BBP lag in het voorbije decennium voortdurend onder de Amerikaanse. In de tien jaar die voorafgingen aan 2003 bedroeg de jaarlijkse groei in de VS gemiddeld 3,3 %; in de eurozone was dat 2,1 %. Maar de cijfers van het BBP dikken de relatieve prestatie van de VS aan, omdat de Amerikaanse bevolking veel sneller aangroeit. Het per capita BBP (de beste maatstaf voor economische resultaten) nam toe met een gemiddelde jaarlijkse groeivoet van 2,1 % in de Verenigde Staten, tegenover 1,8 % in de eurozone – een veel bescheidener kloof dus. Bovendien kan dat onderpresteren helemaal op rekening gebracht worden van één enkel land, Duitsland, waar de economie het sinds de eenmaking in 1990 erg moeilijk heeft. Als we abstractie maken van Duitsland, dan stijgt de jaarlijkse groei van het per capita BBP naar 2,1 %, net zoveel als de Amerikaanse.
Een van de hardnekkigste mythes is dat de Amerikaanse arbeidsproductiviteit stukken hoger ligt dan de Europese. De Amerikaanse productiviteit is de jongste jaren inderdaad op snelheid gekomen, maar het verschil in productiviteitsgroei tussen de VS en de eurozone wordt aangedikt door misleidende, onvergelijkbare cijfers. De productiviteit wordt in de VS overschat en in de eurozone onderschat.
Zo rekenen de Amerikaanse statistici de uitgaven van de bedrijven voor computersoftware als investeringen (zodat ze bijdragen tot het BBP), terwijl ze in Europa doorgaans beschouwd worden als lopende uitgaven, zodat ze uitgesloten worden van de uiteindelijke output. Het resultaat is dat de golf van uitgaven voor software de Amerikaanse groei heeft opgeblazen in vergelijking met de Europese.
Nog een argument: de maatstaf voor productiviteit die in de Verenigde Staten het meest gangbaar is, is de output per uur in de niet-landbouwsector. Die groeide jaarlijks gemiddeld met 2,6 % in de tien jaar tot 2003. Voor de eurozone echter publiceert de Europese Centrale Bank cijfers van het BBP per werknemer voor de hele economie. Die wijzen in diezelfde periode op een groeivoet van amper 1,5 %. Maar, in tegenstelling tot de Amerikaanse cijfers, omvat dat ook de openbare sector, waar de productiviteitsgroei altijd lager ligt en worden er ook geen correcties gemaakt voor het gemiddelde aantal uren dat gewerkt wordt.
Wanneer het BBP per gewerkt uur in de hele economie als maat genomen wordt, dan is de Amerikaanse productiviteit sinds 1994 per jaar gemiddeld met 2,0 % gestegen, iets sneller dan de groeivoet van 1,7 % in de eurozone. Een studie (1) van Kevin Daily, een econoom bij Goldman Sachs, heeft echter uitgewezen dat de trend van de productiviteitsgroei in de eurozone lichtjes snéller liep dan de Amerikaanse tijdens de voorbije tien jaar.
Het blijft een feit dat (nog altijd in het voorbije decen- nium) de productiviteitsgroei in de VS versneld en in de eurozone vertraagd is. “Zelfs als je de productiviteit in de VS en in Europa op dezelfde manier zou meten, dan scoort de VS toch nog altijd beter,” zegt Peter Vanden Houte, de hoofdeconoom van ING België.
Alan Greenspan, de voorzitter van de Amerikaanse centrale bank ( Federal Reserve, kortweg Fed), schrijft dat toe aan de starre arbeids- en productiemarkten in Europa. Structurele hinderpalen bij het afdanken van werknemers of de invoering van nieuwe werkmethodes zouden er wel eens voor iets kunnen tussenzitten dat de ondernemingen niet optimaal gebruikgemaakt hebben van hun ICT-uitrusting. “Een studie van Mckinsey toonde aan dat de toename van de Amerikaanse productiviteit in hoge mate te danken is aan Wal-Mart & co. De distributiesector is in de VS de grootste leverancier van productiviteitswinsten. De Europese distributeurs kunnen dat verhaal niet waarmaken,” aldus Peter Vanden Houte.
Er is echter een andere, minder onrustwekkende reden waarom de productiviteitsgroei in continentaal Europa vertraagd is. Hervormingen om de arbeidsmarkten flexibeler te maken, hebben bewust de groei van het BBP arbeidsintensiever gemaakt. Bedrijven worden nu meer gestimuleerd om nieuwe medewerkers aan te werven, dankzij de lagere loonbelasting voor laagbetaalde arbeiders en soepeler regels voor deeltijdse jobs en de inschakeling van tijdelijke arbeidskrachten, die de bedrijven in staat stellen om de strikte arbeidswetgeving te omzeilen. De keerzijde van de medaille is een tijdelijke terugval van de productiviteitsgroei, naarmate meer ongeschoolde en onervaren werknemers tot de beroepsbevolking gaan behoren. Dat is precies wat in de VS gebeurd is in de jaren tachtig. Maar op termijn zouden flexibeler arbeidsmarkten de groei mee moeten aanzwengelen.
Arm maar gelukkig
Los van alle statistische muggenzifterij valt het echter niet te weerleggen dat de gemiddelde inwoner van de eurozone nog altijd 30 % armer is (in termen van per capita BBP bij koopkrachtpariteit) en dat die kloof in de voorbije dertig jaar zo goed als onveranderd gebleven is. Met andere woorden: zelfs al groeit het inkomen per persoon tegen bijna hetzelfde ritme als in Amerika, dan nog zitten de Europeanen opgezadeld met een veel lagere levensstandaard dan de Amerikanen.
Olivier Blanchard, een econoom aan het Massachusetts Institute of Technology, heeft een wat optimistische verklaring voor deze inkomenskloof (2). De belangrijkste reden waarom de inkomenskloof niet gedicht wordt, zo voert hij aan, is dat de Europeanen mettertijd een deel van hun productiviteitswinst zijn gaan gebruiken om hun vrije tijd uit te breiden, en niet hun inkomen. Paul De Grauwe deelt die mening. “De Europeaan koos ervoor om minder te werken,” beaamt hij. De Amerikanen daarentegen blijven veel uren kloppen voor meer loon. Wie is er dan eigenlijk beter aan toe?
Feit is dat het Europese per capita BBP niet langer lager ligt dan het Amerikaanse omdat de Europese economieën veel minder productief zouden zijn. Het gemiddelde BBP per gewerkt uur ligt nu in de eurozone amper 5 % onder dat in Amerika. Het per capita inkomen ligt in Amerika vooral hoger omdat de gemiddelde werknemer er meer uren werkt. In de eurozone zijn minder mensen aan de slag en degenen die wel een job hebben, draaien gemiddeld minder uren. Volgens een van de schattingen klokt de Amerikaanse werknemer tijdens zijn leven 40 % meer uren dan de gemiddelde Duitser, Fransman of Italiaan.
De hamvraag is of de daling van het aantal gewerkte uren toe te schrijven is aan de voorkeur van de werknemers voor meer vrije tijd boven meer inkomen, of aan vertekeningen die te wijten zijn aan maximale arbeidsuren, gedwongen vervroegde pensionering en hoge belastingen. Maar misschien geven de Europeanen er wel de voorkeur aan om minder uren te werken wegens de hoge belastingen. De marginale belastingvoeten zijn in Europa in de voorbije dertig jaar inderdaad met meer gestegen dan in de Verenigde Staten. Belastingen verminderen de aandrang om een uurtje meer te werken in plaats van naar huis te gaan, althans vanaf het ogenblik dat een redelijke levensstandaard bereikt werd.
Over die kwestie wordt heftig gediscussieerd. Blanchard meent bijvoorbeeld dat de terugval van het aantal gewerkte uren tijdens de voorbije dertig jaar grotendeels, maar niet helemaal, toe te schrijven is aan een voorkeur voor meer vrije tijd naarmate het inkomen stijgt. De Europeanen houden gewoon meer van vrije tijd. De Amerikanen lijken meer geobsedeerd om gelijke tred te houden met de welvaart van de buren in de straat. Het gevolg is dat ze misschien te hard werken en te weinig vrije tijd verbruiken.
Verscheurende keuze
Je kunt met een gerust gemoed zeggen dat de economische prestaties in de eurozone en de VS in de voorbije tien jaar níét grondig verschilden, maar dat het Amerikaanse optimisme dat wel verdoezeld heeft (zie kader: Loont de Amerikaanse laksheid?).
Mag de eurozone nu lekker zelfgenoegzaam zijn? Toch niet. Er moeten nog altijd structurele hervormingen doorgevoerd worden. De gemiddelde werkloosheidsgraad (9 % vergeleken bij 5,6 % in de VS) is te hoog, en jammer genoeg blijken de economische hervormingen nu te stokken in Frankrijk en Duitsland.
“De keuze van Europa voor een uitgebouwde sociale bescherming zal het voor ons altijd heel moeilijk maken om dezelfde productiviteitswinsten van de VS te realiseren. De vraag is echter of deze maatschappelijke keuze betaalbaar blijft,” zegt Peter Vanden Houte. Het grootste knelpunt is dat Europa, wegens zijn minder gunstige demografische structuur, een oudere economie heeft dan de VS. Met lagere geboorte- en immigratiecijfers en een verouderende bevolking zal in Europa het aandeel van de actieve bevolking in het totaal beginnen te krimpen. Dat zal het voor Europa moeilijker maken om de huidige groeivoet van het per capita BBP aan te houden en het dus ook moeilijker maken voor de overheden om de pensioenrekening te betalen. Zonder snellere groei zal Europa zich zijn welzijnssysteem niet langer kunnen veroorloven. Het is een hard dilemma: eigenlijk zullen de Europeanen meer uren moeten werken, maar dan kunnen we minder lang op het strand liggen.
® The Economist
“Dat de Amerikaanse economie beter zou presteren dan de Europese is voor 80 % een kwestie van perceptie en slechts voor 20 % een kwestie van realiteit.” (Paul De Grauwe)
Volgens schattingen klokt de Amerikaanse werknemer tijdens zijn leven 40 % meer uren dan de gemiddelde Duitser, Fransman of Italiaan.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier