Investeringsaftrek: hoop voor verhuurders
Een recent arrest van het Hof van Cassatie steekt een hart onder de riem van verhuurders die alsnog aanspraak willen maken op de investeringsaftrek.
De investeringsaftrek is bedoeld om het investeren via fiscale weg te stimuleren. De voorwaarden en beperkingen zijn evenwel zo talrijk dat van deze stimulans in de praktijk niet veel overblijft. In de vennootschapsbelasting is de aftrek in beginsel zelfs geschrapt. Tenzij de vennootschap zelf, of de investeringen die zij doet, aan bijzondere voorwaarden voldoen (bijvoorbeeld een KMO zijn of milieuvriendelijke investeringen doen in onderzoek en ontwikkeling).
Maar dan nog is het uitkijken geblazen. De wet voorziet immers in een aantal uitzonderingen die als een valbijl de toegang tot de investeringsaftrek afsnijden. Zo’n uitzondering is bijvoorbeeld de investering die niet afschrijfbaar is of waarvan de afschrijving is gespreid over minder dan drie jaar.
Verhuur. Een bijzondere uitsluiting geldt voor activa die worden geleast of verhuurd. Bij leasing (in de boekhoudkundige betekenis van het woord) wordt de leasinggever uitgesloten van de investeringsaftrek. In geval van leasing is het immers normaal gezien niet de leasinggever, maar de leasingnemer die afschrijft. In de logica van het systeem komt het voordeel van de investeringsaftrek derhalve niet aan de leasinggever, maar aan de leasingnemer toe (als hij aan alle andere voorwaarden voldoet).
Bij een gewone verhuur liggen de zaken anders. De huurder schrijft nooit af. Hij neemt de huurprijs op onder zijn aftrekbare beroepskosten. De afschrijver is de verhuurder. Als er hier iemand in aanmerking kan komen voor de investeringsaftrek, zal het de verhuurder zijn.
Niettemin zegt de wet dat ook de verhuurder in het algemeen is uitgesloten van de investeringsaftrek. Tenzij de verhuur aan zeer bijzondere voorwaarden voldoet. De verhuurder zal slechts aanspraak kunnen maken op de investeringsaftrek als hij verhuurt aan een natuurlijke persoon. Bovendien is vereist dat de huurder een beoefenaar van een vrij beroep is, of een handelaar, nijveraar of landbouwer, en dat hij de gehuurde activa in België gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid. En ten slotte is ook vereist dat de huurder de goederen niet op zijn beurt verder verhuurt.
Vanwaar deze strenge voorwaarden? Die hebben alles te maken met de vrees voor misbruiken.
De wetgever heeft willen verhinderen dat belastingplichtigen omwegen zouden vinden om toch nog de investeringsaftrek te kunnen genieten in gevallen waar die normaal gezien niet (meer) van toepassing is. Neem het geval van een vennootschap die zelf geen recht heeft op de investeringsaftrek. Zij zou dan aan een andere vennootschap binnen dezelfde groep (die wel voor investeringsaftrek in aanmerking komt) kunnen vragen om de investering in haar plaats te doen en die investering vervolgens aan haar door te verhuren. Op groepsniveau zou het voordeel van de investeringsaftrek dan toch nog genoten kunnen worden.
Maar dat gaat dus niet door. Gezien de verhuur niet aan de voormelde voorwaarden voldoet, is de verhuurder uitgesloten van de investeringsaftrek.
Tenten. De vraag is evenwel of al die regels niet te streng zijn. En of het werkelijk nodig is de verhuurders zo hard aan te pakken, ook als er van een dergelijk misbruik in de verste verte geen sprake is. Dat vroeg ook een verhuurder van tenten zich af.
Als hij zijn tenten niet alleen onder de voormelde voorwaarden verhuurt, maar ook bijvoorbeeld aan particulieren, dan kan hij de investeringsaftrek (bij aankoop van nieuwe tenten) vergeten. Een kleine tien jaar geleden werd daarom aan de toenmalige minister van Financiën gevraagd of ten aanzien van een verhuurder van tenten niet op dezelfde manier geredeneerd kan worden als ten aanzien van een hoteluitbater.
Bij een hotelhouder in de klassieke betekenis van het woord zal niemand ontkennen dat hij in principe recht heeft op de investeringsaftrek (als hij aan alle voorwaarden voldoet), hoewel zijn activiteit eigenlijk ook de verhuur van kamers inhoudt. De reden is dat deze verhuur niet primeert, maar slechts een onderdeel is van een veel grotere activiteit (verschaffen van maaltijden en dranken, onderhoud van de kamers en van het linnen, enzovoort).
Bij de verhuur van tenten – zo luidde de redenering – komt er ook veel meer kijken dan het louter ter beschikking stellen van de tentzeilen. Maar de minister wou van geen wijken weten. De activiteit van het verhuren van tenten kon volgens hem op geen enkele wijze worden vergeleken met de doorlopende en arbeidsintensieve diensten die aan hotelgasten worden verleend.
Veldslag. De tentenverhuurder liet het daar niet bij en trok naar het hof van beroep. Maar ook daar werd hem het recht op de investeringsaftrek ontzegd. Verhuur aan particulieren sluit de investeringsaftrek immers uit. Het Hof van Cassatie is evenwel milder gestemd. Naar het oordeel van het Hof heeft de wetgever de verhuurder niet willen uitsluiten van de investeringsaftrek als de huurder een eindgebruiker is die het gehuurde niet voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt (Cass., 22 november 2001). Het Hof laat verstaan dat de tentenverhuurder wel recht moet hebben op de investeringsaftrek.
Eind goed, al goed dus voor de tentenverhuurder. Al moet hij er wel rekening mee houden dat de belastingadministratie zich niet goedschiks bij die rechtspraak zal neerleggen. Het Hof heeft de wil van de wetgever immers allerminst voor de hand liggend geïnterpreteerd. Gevreesd moet worden dat de belastingplichtige wel zijn veldslag glorieus gewonnen heeft, maar dat de fiscus zijn strijdbijl nog niet begraven heeft.
Jan Van Dyck [{ssquf}]
De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Gevreesd moet worden dat de fiscus zijn strijdbijl nog niet heeft begraven.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier