Hij bouwde mee een iPad avant la lettre, legde de basis voor het internet der dingen en maakte het ontstaan van Neuralink van dichtbij mee. De Belgische Berkeley-professor emeritus Jan Rabaey werkte sinds de jaren tachtig mee aan enkele van de grote technologietrends van de jongste veertig jaar. Vandaag pendelt hij tussen Silicon Valley en Leuven, en ziet hij beide kanten veranderen. “Europa wil de politieagent zijn van de wereld, maar mist innovatiekracht.”
Het is bijna crimineel als je ziet hoeveel geld er rondgaat in de Valley”, zucht Jan Rabaey wanneer we het hebben over zijn tweede thuis Silicon Valley. Als jonge twintiger kwam hij er in de jaren tachtig terecht, aan de Universiteit van Californië, Berkeley. Hij ging er nooit echt meer weg en zag van dichtbij hoe de hightech regio in de baai rond San Francisco veranderde.
Silicon Valley is niet meer hetzelfde als veertig jaar geleden, vindt Rabaey. Er is een concentratie aan geld, en een geweldige hype rond artificiële intelligentie (AI). De sfeer wordt grimmiger en rechtser: “Er zijn mensen met verschrikkelijk veel geld, die dat politiek uitspelen”, vertelt Rabaey. “Het gaat om een beperkt aantal mensen, maar ze hebben een grote impact. Het Silicon Valley van mensen die in jeans in een garage een start-up oprichten, bestaat niet meer.”
Als professor emeritus aan Berkeley was Rabaey betrokken bij heel wat van de technologische golven van de voorbije decennia. Zelfs met de conservatieve golf vindt Rabaey de regio nog steeds geweldig: “De geest van Silicon Valley blijft aanwezig”, vertelt hij. “Het idee van proberen en durven falen, dat moeten we behouden.”
Chips ontwerpen
Rabaey is vandaag semi retired, zoals hij zelf zegt. Hij pendelt tussen de Verenigde Staten en België, waar hij onder andere werkt bij imec in Leuven. Dat voelt een beetje aan als thuiskomen. Hij doctoreerde aan de KU Leuven, en kwam bij het net opgerichte imec in 1984, maar koos uiteindelijk voor Berkeley. De wereld bevond zich vlak voor de digitale revolutie. “Halfgeleiders stonden in de jaren tachtig nog in hun kinderschoenen”, vertelt Jan Rabaey. “Toch zag je een versnelling. Personal computers kwamen op de markt. Microprocessoren doken op. Wireless stond in de kinderschoenen. Over het ethernet werd nagedacht. De mogelijkheden waren legio, je had gewoon mensen nodig om ze te onderzoeken. In die omgeving kon je een enorme impact hebben.”
In de jaren tachtig lag zijn focus op chips, en hoe je die beter kon ontwerpen: “In het begin werden die allemaal met de hand getekend, transistor per transistor. Dat liep, uiteraard, tegen zijn grenzen aan. Dat wilden we automatiseren. We gebruikten computers om computers te ontwerpen.”
‘Het is bijna crimineel als je ziet hoeveel geld er rondgaat in Silicon Valley’
In de jaren negentig maakte hij de transitie naar consumentenelektronica. Hij werkte mee aan een voorloper van de iPad. “Die heette de Infopad. We dachten al na over de cloud. Als je overal een internetverbinding had, dan zou dat ook het ontwerp van computers beïnvloeden. Mobiele apparaten steunden op servers die ergens anders stonden. Daar ontworpen we chips en netwerken voor. Er kwam een prototype. Tien jaar later werd dat concept realiteit met de iPad.”
Daaruit vloeide het Internet of Things (IoT) uit voort, het internet der dingen. “Als je de draadloze verbinding kleiner, efficiënter en minder energie-intens maakt, dan kun je daarmee sensoren verbinden. Die sensoren, die klein en goedkoop zijn en een laag vermogen hebben, kun je overal aanbrengen. Zo maak je een brug tussen de fysieke wereld en de cyberwereld.”
Brein en computer
Van sensoren in de wereld ging het naar sensoren in ons hoofd. “Wat als we een sensor hebben die zo klein is dat het met een biologische cel kan praten? Dat was de volgende stap, die we vanaf 2010 verkenden”, legt Rabaey uit. “We wilden een verbinding maken tussen het brein en een computer. Dat is niet vanzelfsprekend, want de elektronica moet in het menselijke lichaam verblijven. Het doel daarachter is mensen met bepaalde hersenziekten te helpen, bijvoorbeeld wanneer ze een verwonding aan de ruggengraat opliepen.”
Lees ook: Beursblog: meesurfen op de zeepbel
Met dat soort breincomputerinterfaces (BCIs) kunnen gebruikers computers besturen met hun gedachten. Het helpt hen bijvoorbeeld wanneer ze verlamd zijn. Eén van de meest bekende spelers in die sector is Neuralink, dat door Elon Musk ondersteund wordt. “De CEO, Jared Birchall, is één van onze oud-doctoraatsstudenten”, vertelt Rabaey. “Neuralink is een mooi verhaal. Het ontstond uit een project dat wij deden met de medische school van San Francisco. In Berkeley maakten we de chip die de hersensignalen verwerkte. Eén van de mensen in dat project heeft naderhand Neuralink opgericht. De eerste prototypen waren gebaseerd op onze chips.”
Die technologie kent ook ethische problemen. Wat als onze diepste gedachten plots zichtbaar worden voor computers of zelfs techbedrijven? “Je maakt een beeld van het meest intieme dat we hebben, ons brein”, geeft Rabaey toe. “Vandaag kijken zulke systemen vooral naar de periferie. Cognitief kunnen we nog vrij weinig zien. De toepassingen zijn vooral medisch: het behandelen van zaken als depressie, PTSD, ALS of parkinson. Daar zie ik vrij weinig ethische problemen. Je moet natuurlijk over privacy nadenken, maar het is niets fundamenteels. Als we daarentegen in een volgende fase BCI’s ontwerpen om mensen te versterken, dan moeten we veel grotere ethische vragen stellen.”
Agentic AI
Ondertussen bevindt Silicon Valley zich in een AI-goudkoorts. Voor Rabaey loopt het de spuigaten uit: “Technologie heeft de neiging zo snel mogelijk te gaan. Bedrijven gaan dan soms te ver. Dat is altijd zo geweest, elke technologie die we uitbrengen heeft positieve en negatieve effecten. We zitten vandaag in een fase waarbij de technologie te snel gaat. Meta, Google, Amazon en OpenAI willen allemaal de beste zijn. Ze brengen zaken naar buiten zonder over de impact na te denken.”
Het grote doel is algemene intelligentie. Hedendaagse artificiële intelligentie is indrukwekkend, maar kan enkel specifieke zaken doen. Het is nog wachten op een intelligentie die alles kan, van autorijden tot mails schrijven. Voor Jan Rabaey is dat slechts een kwestie van tijd: “Ik ben ervan overtuigd dat machines even intelligent worden als mensen. Er is geen reden waarom dat niet kan. Waar ik schrik voor heb, is agentic AI en physical AI.”
Agentic betekent dat je digitale agenten creëert die bepaalde zaken autonoom kunnen doen. “Een agent kan een hele reis voor je boeken, zonder dat je elke beslissing individueel beveelt. Dat is gevaarlijk, want zodra ze autonoom worden, geef je controle weg”, waarschuwt Jan Rabaey. “Physical AI betekent dat dit in de fysieke wereld doordringt, bijvoorbeeld via robots. Hoe controleren we dat dan nog? Daar moeten we nu vragen over stellen, voordat de technologie er is.”
De vooruitgang gaat snel. “Agentic AI komt er nu al aan. Physical AI zal er over een aantal jaar zijn. Enkele jaren geleden dachten we nog dat dit tien of vijftien jaar zou duren”, zegt de AI-expert. Dat neemt niet weg dat Rabaey denkt dat we vandaag in een AI-bubbel zitten. Er vloeit simpelweg te veel geld naar AI-start-ups: “Ik heb hetzelfde gevoel als ik had aan het einde van de jaren negentig, met de dotcombubbel. De idiootste ideeën werden toen gefinancierd, en nu zitten we weer op dat punt. De bubbel zal binnen een jaar of twee uiteenspatten.”
‘We zijn in Europa slecht in van technologie naar commerciële producten gaan’
Voor Rabaey moet er meer regulering komen. In de VS is dat echter niet aan de orde. De regering-Trump heeft geen interesse. Is Europa dan een optie? “De EU probeert wel, maar we zijn geen technologieleider”, stelt Rabaey. “Europa komt over als de politieagent. Dat is een belangrijke rol, maar zonder eigen innovatiekracht blijft dat allemaal tandeloos. Het zal van de VS moeten komen, en hopelijk zelfs van de bedrijven daar. Zij moeten ervoor zorgen dat het allemaal binnen de perken blijft.”
Ideeën vloeien weg
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat Europa meer tanden krijgt in technologie? “Ons probleem is het vertalen van ideeën”, meent Rabaey. “We zijn slecht in van technologie naar commerciële producten gaan. We hebben enorm goede basistechnologie, maar dat vertalen naar bedrijven die werelddominant zijn, dat is het probleem. De tussenfase tussen start-ups en grote bedrijven ontbreekt. Een goed idee wordt misschien vertaald naar een start-up, maar zo’n bedrijfje vertrekt al snel naar Californië, waar het opgekocht wordt door een Amerikaans bedrijf. Ideeën vloeien weg uit Europa. Er is durf nodig, bedrijven mogen niet zomaar de makkelijke weg volgen. Ook moet de financiering er zijn. De bedragen die naar Amerikaanse AI-bedrijven gaan, zijn enorm. Europa heeft daar geen antwoord op.”
Een vaak gehoorde roep in Silicon Valley, maar ook in Europese bedrijfskringen, is dat de Europese problemen voortvloeien uit overregulering. De Europese Unie zou te driftig omgaan met haar regels, en zo de eigen economie doodwurgen. Rabaey is het daar niet mee eens: “Overregulering wordt gebruikt als een excuus. Europa heeft heel wat regulering, maar ik denk niet dat zoiets een fundamenteel probleem is. Het is zeker niet de dominante hindernis voor ons continent.”
Rabaey keerde als consultant terug naar imec, één van de lichtpuntjes van Europa volgens hem: “Toen ik in de jaren tachtig bij imec werkte, waren er een veertig of vijftig mensen. Nu zitten er vijfduizend personen. Het is een enorm grote operatie geworden, het grootste onafhankelijke chiplab in de wereld. De impact ervan op de halfgeleiderwereld is groot. Imec ontwikkelt de roadmap voor deze fundamentele technologie. Het is schitterend dat België zoiets heeft.”
Ondertussen blijft hij nadenken over technologie. Hij haalt inspiratie bij sciencefictionschrijvers zoals Isaac Asimov en Arthur C. Clarke, die ons verder doen kijken dan onze neus lang is. “De komende tien jaar zal het tijdperk van AI worden”, besluit Rabaey. “Dat levert grote vragen op. Hoe moeten mensen en technologie samenwerken? Welk mensbeeld willen we hanteren, nu AI beter wordt? Die vragen kunnen we niet langer negeren. Technologie zal blijven vooruitgaan. Transistoren worden kleiner en kwantumcomputing komt eraan. Computers worden dus sneller, en daarmee versterken ze AI. We kunnen er niet aan ontsnappen.”
Lees ook: Patrick Vandenameele wordt nieuwe CEO van imec: ‘Wij zitten in het oog van de AI-storm’