“Ik wil ándere ambtenaren, maar daarom misschien niet minder”
Na een jarenlange carrière op kabinetten en in de Vlaamse administratie leidt Leo Victor het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap, de lobby-organisatie van de Vlaamse overheid bij de Europese Unie. In een gesprek met Trends doet hij de doelstellingen van Vleva uit de doeken. Als voormalige ‘commis d’état’ laat hij ook zijn licht schijnen op de discussies over het overheidsapparaat.
Een gloednieuw gebouw aan de Kortenberglaan, op een boogscheut van het Schumanplein. Dat wordt de uitvalsbasis van Vleva, het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap, de instelling die de Vlaamse belangen bij de Europese Unie moet verdedigen. De oprichting van Vleva stond al in het Vlaams regeerakkoord van 2004, maar pas nu komt het lobbyorgaan op kruissnelheid (zie kader: De taak van Vleva). Al snel kwam er kritiek, omdat sommige politici – onder andere Jean-Marie Dedecker (LDD) – de instelling als een uitloopbaan zag voor Luc Van den Brande (CD&V), de voorzitter van Vleva.
Ook aan Leo Victor biedt het agentschap onderdak. Deze ex-topmabtenaar werd gedelegeerd bestuurder van Vleva. Victor was jarenlang een van dé Vlaamse topambtenaren van SP.A-signatuur. Een wereld waar hij naar eigen zeggen geen heimwee naar heeft. “Dat ik nu Vleva leid en niet langer in de Vlaamse administratie zit, vormt geen probleem. Ik kwam nog in aanmerking voor topfuncties in de administratie – onder andere die van secretaris-generaal voor economie of bestuurszaken – maar om partijpolitieke redenen werd mijn kandidatuur niet weerhouden. Nu focus ik me op Vleva.”
De instelling kreeg ook kritiek – vooral dan uit Belgische diplomatieke kringen – omdat er al voldoende organen zouden zijn die op het Europees beleidsniveau aan belangenbehartiging doen en voor een nadrukkelijke Vlaamse aanwezigheid te zorgen. Victor betwist dat. Volgens hem was er wel degelijk nood aan een meer nadrukkelijke Vlaamse aanwezigheid op het Europese beleidsniveau. Hier wordt een lacune opgevuld. Het Brussels Gewest, bijvoorbeeld, beschikt via het Verbindingsbureau Brussel-Europa (VBBE) al jaren over een vergelijkbaar orgaan.
Vleva krijgt ook de opdracht het Vlaamse middenveld en de Vlaamse overheden zo goed mogelijk te informeren over Europese dossiers en financieringsmogelijkheden. Victor: “In een eerste fase willen we een informatiekanaal zijn voor het maatschappelijke middenveld en de lokale overheden. Belangrijk is dat dit op een informele manier kan gebeuren. Tot onze leden behoren onder andere Unizo, Voka, VKW en de VLIR, maar ook Biac en het Gentse en Antwerpse Havenbedrijf.”
TRENDS. Wat is het voordeel van dit type van overleg en samenwerking?
LEO VICTOR (VLEVA). “We zijn niet formeel gebonden door duidelijke afspraken. We kunnen dus soepel inspelen op uitdagingen als Galileo, European Institute of Technology of het European Research Area. We kunnen hierover op Europees niveau informatie inwinnen, die we dan ter beschikking stellen van allerlei Vlaamse belangenorganisaties en overheden, maar ook van de Vlaamse administratie en van de permanente vertegenwoordiging die het formele kanaal is tussen Vlaanderen, België en Europa. We kijken naar wat er op het Europese beleidsdomein gebeurt en zijn op dat vlak proactief. We willen impact-analyses maken: als iets beslist wordt in Europa, moeten we ons afvragen wat daarvan de gevolgen zijn voor de Vlaamse decreetgevers.”
Was men vroeger te weinig proactief? Als overheid werd vaak gewacht op de totstandkoming van een richtlijn en die moest dan in grote paniek in nationale wetgeving worden omgezet. Of de gevoeligheden werden onderschat. Zoals bij de havenrichtlijn.
VICTOR. “Ik deel uw mening voor 100 %. We zijn in het verleden te reactief bezig geweest. Er werd een beslissing op Europees niveau genomen en dan moest je die maar snel gaan uitvoeren. Maar Europa is niet het buitenland. Een Duitse studie heeft uitgewezen dat 60 % tot 80 % van de beslissingen gestuurd worden vanuit Europa. Neem de recente beslissing rond de definitie van het kalfsvlees. Die raakt een hele sector.”
Komt Vleva tussenbeide tijdens bepaalde beslissingsprocessen? Zoals sommige instellingen deden tijdens het REACH-proces? Er werd zwaar gelobbyd, zowel vanuit de industrie als vanuit de milieubeweging.
VICTOR. “Vleva is geen orgaan dat in de plaats treedt van bestaande instellingen. Vleva gaat geen beleidsvoorbereiding doen. Het treedt dus niet in de plaats van een administratie. Het is ook geen consensusorgaan zoals de Serv. Het is een informeel platform voor uitwisseling van standpunten. Niet overbodig, gezien de complexe Europese wetgeving. Ik geef het voorbeeld van het REACH-dossier: wat is het oordeel van andere Europese regio’s ten aanzien van dat dossier? Dat kan van belang zijn voor onze bedrijven en voor het standpunt dat ons land hierin inneemt.”
Er bestaan wel al bruggen tussen Vlaanderen en Europa. Zoals Flanders Investment & Trade (FIT), het vroegere Export Vlaanderen.
VICTOR. “FIT kan deelnemen aan themaplatformen die we willen organiseren. Wij vormen geen bedreiging voor FIT. Hetzelfde geldt voor Flanders District of Creativity of het IWT.”
Wat is het profiel van uw naaste medewerkers?
VICTOR. “Enkele werkende leden hebben mensen op part- time basis gedetacheerd vanuit hun organisatie. Dat is zo voor Voka, Unizo, de Boerenbond en de social profit. Maar dat wordt wel gestuurd via een deontologische code waarbij ze niet de belangen van hun organisatie verdedigen, maar wel die van Vlaanderen. Nu, het zijn mensen die ervaring hebben op het Europese domein. Hun knowhow is belangrijk voor de doorstart van het agentschap. Een tweede reeks mensen is ter beschikking gesteld door de Vlaamse administratie. Die houden zich meer bezig met het dagelijkse beheer.”
Andere regio’s hebben al een huis in Brussel, zoals Beieren en Baden-Würtemberg. Waarom heeft Vlaanderen dat niet vroeger gedaan?
VICTOR. “Ik kan daar niet direct op antwoorden. Komt het te laat? Misschien wel. Ik heb geen schroom om dat te zeggen. De situatie van de Duitse Länder is ook verschillend. De Vlaamse vertegenwoordiging in Europese instellingen was en is een feit. Ik denk aan het bijwonen van de Europese ministerraden waar er rond materies die tot de bevoegdheden van de deelstaten behoren een beurtrol was. Maar we waren afwezig op het informele vlak en dat woog op onze besluitvorming. Het is ook te lang blijven doorwegen. Vijftig jaar geleden was België hier uitdrukkelijk aanwezig en er waren intense contacten met de Europese ambtenaren. Die zijn in de loop van de jaren afgebrokkeld. Wat we nu proberen te doen, is die Vlaamse Europese ambtenaren bijeenbrengen en daar een groep rond bouwen. Die netwerking is belangrijk en de ambtenaren bij de Europese Commissie zijn blij dat ze opnieuw een gesprekspartner hebben.”
Ze zaten op een eiland?
VICTOR. “Zeker. Dat geldt trouwens niet alleen voor de Belgen. Bij het begin van het Duitse voorzitterschap werd een aantal Duitse ambtenaren naar Berlijn geroepen om geïnformeerd te worden over de doelstellingen van het voorzitterschap.”
Worden regio’s voldoende au sérieux genomen? Is het comité van de regio’s geen allegaartje? Vlaanderen heeft nationaal veel armslag, anderen niet.
VICTOR. “Ook hier willen we proactief zijn. Als je rond dossiers afspraken maakt met Baden-Würtemberg en Nord-Pas-de-Calais, weeg je méér op de besluitvorming dan vandaag. En we zijn al uitdrukkelijk aanwezig met de Vlaamse vertegenwoordiging in de permanente vertegenwoordiging.”
Hoe verloopt dat concreet?
VICTOR. “Filip D’havé is de Vlaamse vertegenwoordiger in de permanente vertegenwoordiging en werkt met Jan De Bock, de Belgische ambassadeur bij de EU, mee aan de beleidsvoorbereiding. Ik denk dat er een goede samenwerking is. Er is ook een link met de Vlaamse administratie. Maar dat kan nog beter. Ik heb het aangevoeld toen ik Vlaams ambtenaar was: een aantal Europese dossiers lag vroeger niet echt in de hoogste schuif. Hier heeft Vleva een taak te vervullen. Wij hebben immers ook te weinig aandacht voor de integratie van het beleid. Er zijn weinig dossiers die betrekking hebben op één duidelijk afgebakende sector. Neem nu Galileo: dat is niet alleen een researchdossier, maar ook een economisch dossier en het houdt verband met het concurrentievermogen.”
Kijkt u nog met een half oog naar wat men dezer dagen zegt en schrijft over de werking van de overheidsadministratie? Sommigen pleiten voor een afslanking van het apparaat. Heeft het debat voldoende niveau?
VICTOR. “Er wordt onzin verteld. Ik was een van de vaders van het Beter Bestuurlijk Beleid ( nvdr – BBB, de hervorming van de Vlaamse administratie begin deze eeuw). We hebben toen moeten vaststellen dat er weinig of geen politiek draagvlak voor was. BBB streefde naar een effectievere overheid. Als je dat wil realiseren, moet je met verschillende factoren rekening houden. Dat betekende onder ander het personeelsbeleid bijsturen. Ik zeg bewust een andere personeelsformatie, waarbij ik de term minder ambtenaren vermijd. Ik wil ándere ambtenaren, maar daarom zullen er misschien niet minder zijn.”
Wat bedoelt u daarmee?
VICTOR. “De ambtenaren zullen polyvalenter moeten worden en zich niet focussen op één dossier. Eerder een dienstverlenend element hebben. Niet het type ambtenaar dat nog een dossier moet nalezen, ondertekenen en daarmee naar de hiërarchie stappen. De ambtenaren moeten zich positioneren in wat Guido Deblaere geen parafencultuur, maar een giraffencultuur noemde. Meer verantwoordelijkheid op zijn niveau onder het gezag. De functie-inhoud zal wijzigen. Een directiesecretaresse is een managementassistent geworden die meer moet kunnen doen dan gewoon brieven typen. Ik ben op topniveau ook voorstander van het laten roteren tussen functies. Je bevordert het integratieproces, want iedereen kan eens op een andere plaats gaan zitten. Je kan bovendien aan managementontwikkeling doen.”
De relatie tussen kabinetten en administratie blijft stroef verlopen. Een oud zeer …
VICTOR. “De samenwerking tussen administratie en politiek zal veel intenser moeten verlopen en zal moeten verbeteren. Maar de discussie over de spanningen tussen kabinetten en administraties vind ik wat overtrokken. Er moet gewoon voldoende chemie zijn tussen de minister en het hoofd van de administratie. Je moet doelstellingen kunnen realiseren, niet vanuit een politiek, maar vanuit een inhoudelijk standpunt: een minister moet zijn medewerkers zelf kunnen kiezen, maar het permanente karakter van de administratie op hoog niveau moet gegarandeerd blijven. Ik heb ooit een voorstel gelanceerd om de secretaris-generaal als kabinetschef te positioneren. Waarom niet? Laat wat eronder staat een permanent karakter geven. Dan is de integratie en coördinatie een feit. Moet de kabinetschef of secretaris-generaal politiek benoemd zijn? Dat weet ik niet, hij moet over een aantal competenties beschikken. Een verschillende politieke kleur van minister en topambtenaar hoeft geen probleem te zijn: de socialist Luc Van den Bossche en de christendemocraat Georges Monard vormden een sterke tandem.”
Wat vindt u van al die rapporten over de werking van de overheid? Zijn die valabel? Wordt niet te veel de perceptie van de overheid gemeten dan wel de concrete werking?
VICTOR. “Wat is een effectieve overheid? Samen met Hedwig Vanderborght, secretaris-generaal Financiën, gingen we de onroerende voorheffing automatiseren. Niets is zo eenvoudig: de kadastrale legger is bekend, de gezinssituatie is bekend, alles eigenlijk. Dat valt makkelijk te berekenen. Maar dan ben je een effectieve en efficiënte overheid, terwijl de perceptie bij de burger anders is. Die gaat na wat de achterpoorten zijn. Er is ook altijd een slingerbeweging in de discussie over de overheid. Neem nu het model van New Public Management in Nieuw-Zeeland: dat is volledig uitgeweken naar de bedrijfseconomische benadering. Maar een overheid kan niet werken als een bedrijf, want er is geen trigger in de richting van winstgevendheid. De burger zal oordelen of je efficiënt bezig bent. Efficiëntie is een meting die niet altijd eenvoudig is. Daarover hebben proffen voldoende studiewerk verricht.”
Outcome of resultaat kan je niet meten?
VICTOR. “Wat voor de burger belangrijk is, is verdomd moeilijk te meten. En dan zitten we weer bij perceptie. Deelaspecten zijn gemakkelijker te meten: bouwvergunningen, oprichten van een bedrijf. Daar kan je de efficiëntie van de administratie ook op afrekenen. Maar die administratie wordt soms geconfronteerd met wettelijke beperkingen die de burger niet positief, maar negatief percipieert Die overheid moet daar wel rekening mee houden. Een voorbeeld: de overheidsopdrachten. Je kan de doorlooptijd langer maken en allerlei controle- mechanismen invoeren. Je bent aan beide kanten beter afgedekt, maar voor een burger of een bedrijf is het alsof dat de termijn te lang is ten gevolge van de vele adviezen die men moet inwinnen. Hetzelfde geldt voor de soms vele en lange beroepsprocedures. Dat leidt tot een positieve perceptie van mogelijkheden, maar een negatieve op het gebied van snelheid.”
Doet de overheid er goed aan om taken uit te besteden? Haal je dan geen expertise weg uit een organisatie?
VICTOR. “De outsourcing van ICT breekt ons in principe zuur op, want we hebben al de expertise die we hadden uitbesteed. Om dat nu opnieuw in goede banen te leiden, moet de administratie mensen aantrekken en talent opbouwen. Ik kijk daar met een gemengd gevoel naar. Lagere diensten, zoals catering of schoonmaak, kan je uitbesteden, maar je moet een aantal taken bij de overheid houden, omwille van de tewerkstelling. Op zich is dat geen probleem, het is een politieke beslissing.”
Alain Mouton
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier