Iedereen terug naar school
Als je het hier de beste plek ter wereld wil maken, moet je ervoor zorgen dat iedereen een goede basiskennis heeft, die tot op latere leeftijd voortdurend wordt bijgespijkerd. Maar wie zorgt daar momenteel voor?
Onderwijs en opleiding houden ons bezig. Omdat ze zo belangrijk zijn, voelen we ons geroepen ze aan te passen, te hervormen, beter af te stemmen op de noden van de maatschappij en soms ook die van het bedrijfsleven. Zo ook de commissie die vorig jaar een wensen- en actieprogramma opstelde om levenslang leren tot een levenshouding te maken. Dat blijkt makkelijker gezegd dan gedaan, want het Europees Parlement is van oordeel dat er buiten het etaleren van motieven, principes en aanbevelingen, weinig of niets gebeurt.
Het begint natuurlijk allemaal met een goede basisopleiding en dat betekent volgens Europa dat je mee kunt met de informatie- en communicatietechnologie, je verscheidene talen beheerst, ondernemend kan optreden en sociaal vaardig bent. Dat is wel een erg intellectuele benadering van basiskennis, waar de meest kwetsbare groep op de arbeidsmarkt weinig concreets aan heeft. Want hoe zet je dat om in de praktijk? Hoewel we al jaren praten over het opwaarderen van de status van de technische en beroepsopleidingen, is daar in de praktijk en in de maatschappelijke waardering nog altijd maar weinig van te merken.
Mobiliteit. Het zijn de bedrijven, die al dan niet met steun van de overheid de verdere opleiding organiseren en het levenslang leren in praktijk brengen. Wie niet bijgeschoold is in de nieuwe werkmethodes en technologische ontwikkelingen, zal het erg moeilijk hebben met het vinden van een nieuwe job, alle prima initiatieven van de VDAB ten spijt. En dus moet deze pijler verder uitgebouwd en versterkt worden. Dit lost echter nog niet het probleem op van de vijftigplussers, die met de economische vertraging opnieuw in grote getale uit het arbeidscircuit worden geduwd. Voor zover gebrek aan kennis en kunde de oorzaak zijn van de moeilijke of onmogelijke reïntegratie, moet het mogelijk zijn om ook voor hen bijscholing en levenslang leren structureel te organiseren. Het is in dit verband interessant om vast te stellen dat ervaring aan belang wint en dat de sociale partners gevraagd wordt om er op zijn minst evenveel belang aan te hechten als aan officiële diploma’s.
In alle voorstellen die Europa doet in verband met opleiding, scholing en verbetering van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, heeft men het over het vergroten van de mobiliteit. Als dit betekent dat je meer mensen gemakkelijker naar een ander streek of land wil laten verhuizen omdat daar meer of beter aangepast werk is, dan kun je het vergeten. Dat soort mobiliteit bestaat in Europa niet en de vraag is of dit nu moet georganiseerd worden. Er zijn inderdaad vrij belangrijke immigratiestromen vastgesteld, maar die zijn veroorzaakt om puur economische redenen, die niets met een betere opleiding te maken hebben. De Turken die destijds in de mijnen werden ingezet, hadden nog nooit een pikhouweel of drilhamer in de hand gehad. En de Polen die steeds uitdrukkelijker in het straatbeeld van de grote steden aanwezig zijn, komen naar hier om goed geld te verdienen met jobs die wij niet willen doen of die in het zwart betaald worden. De mobiliteit van de beter geschoolden krimpt veeleer. De reistijd naar het werk is een belangrijk criterium voor het al dan niet aanvaarden van een job. Grotere mobiliteit in Europa blijft beperkt tot degenen die door hun bedrijf worden uitgestuurd en degenen die een buitenlandse partner hebben gevonden.
Hogebelastinglanden. Natuurlijk zijn we voorstander van het aanleren van diverse Europese talen en is het een lovenswaardige doelstelling dat iedereen zich ook nog in twee andere talen dan zijn moedertaal zou kunnen uitdrukken. Dat zal vooral gerealiseerd worden door de Europeanen die tot een kleinere taalgroep behoren, maar dat mag ons niet doen afhaken. Even lovenswaardig zijn de pogingen om de hogere opleidingen en diploma’s beter op elkaar af te stellen en ze wederzijds te erkennen. Het zal de toegang tot sommige beroepen effectief vergemakkelijken, maar men moet er ook niet te veel van verwachten. Verschillen in opleiding en leerprogramma’s zijn op zich een grote rijkdom, die in een gelijkschakeling verloren gaat. Het belangrijkste punt is waarschijnlijk de invoering van het bachelor- en masterniveau en dan vooral omdat in Angelsaksisch geïnspireerde personeelsdiensten geen plaats is voor licentiaten.
Dat er veel aandacht gaat naar onderwijs en opleiding is normaal, omdat het nog één van de weinige troeven is die we in onze hogelonen- en hogebelastinglanden aan investeerders kunnen voorleggen. De Vlaamse regering heeft dat ook zo begrepen en ze geeft in de FlandersBusinessNewsletter een volledig overzicht van het aanbod, daarbij zelfs melding makend van het feit dat we ook Steiner-, Decroly-, Montessori- en Freinet-scholen op ons grondgebied hebben. We zetten ook graag in de verf dat we keien zijn in wiskunde en wetenschappen, wat blijkt uit internationale studies. Alleen met talen hebben we het moeilijk, want de buitenlandse potentiële investeerders wordt in het Engels gezegd: ” Daar Frans lange tijd de officiële taal was, wordt het Nederlands door een groot gedeelte van de Vlamingen nog altijd als de tweede taal aangezien. Kinderen leren het niet voor de leeftijd van tien jaar.”
Huib Crauwels [{ssquf}]
De auteur is sinds 1990 European Affairs Officer bij een multinational en was voordien actief in de pers- en de financiële wereld.
Er zijn vrij belangrijke immigratiestromen vastgesteld, maar die hebben niets met een betere opleiding te maken. De mobiliteit van de beter geschoolden krimpt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier