IDENTITEITSCRISIS

O quae mutatio rerum !…

Straks zie je de universiteitsprofessoren weer paraderen bij de plechtige opening van het nieuwe academiejaar. De cijfermatige groei van de studentenbevolking moet de togati tot tevredenheid stemmen : steeds meer Vlaamse jongeren voelen de behoefte om een paar jaar door te brengen in universitaire auditoria en zich tijdens de broeierige zomermaanden te onderwerpen aan loodzware tests.

De kwantitatieve bloei van onze universiteiten verbergt niettemin een sluimerende identiteitscrisis. De middeleeuwse universitas was geen echte school, gebaseerd op unilaterale kennisoverdracht. Het was veeleer een verzameling van intellectuele clubs, waarbinnen meer en minder geschoolden met elkaar dialogeerden. Het praktisch nut voor de beroepsopleiding stond hierbij niet centraal. Daarvan getuigen de middeleeuwse rechtsfaculteiten, waar een “dood” rechtssysteem (het Romeins recht) werd onderwezen ; buiten de universitaire muren werden immers het gewoonterecht, het feodaal recht, het handelsrecht en het stadsrecht gepraktiseerd.

De hedendaagse universiteiten hebben met deze intellectuele clubs alleen nog hun naam gemeen. Ze zijn uitgegroeid tot reusachtige hogescholen waar de jeugd een hogere beroepsopleiding krijgt. Deze mutatie tot hogeschool heeft de laatste jaren geleid tot een hogere pedagogische kwaliteitszorg ; anderzijds doet zij voor de universiteiten ernstige identiteitsproblemen rijzen. Ik vermeld er drie.

VERSCHILLEN.

Vooreerst is er de concurrentie met de niet-universitaire hogescholen. Mede door de hervormingen van minister Vandenbossche in het begin van de jaren ’90 hebben deze instellingen hun positie gevoelig versterkt. De docenten daar hoeven zich niet te bekommeren om onderzoek en publicaties die de International Citation Index halen : zij kunnen zich 100 % toeleggen op pedagogische kwaliteitszorg. Het is niet denkbeeldig dat zij in de toekomst de betere studenten wegzuigen van de universitaire hogescholen.

Er is ook de informatie-revolutie. Meer en meer zal het mogelijk worden à la carte gestructureerde kennispakketten te verkrijgen via het Internet. Binnenkort breng ikzelf daar, samen met mijn collega De Geest, een gratis toegankelijke versie van de International Encyclopedia of Law and Economics. Collega Vande Lanotte werkt aan een Internet-versie van het Belgisch publiekrecht. Instellingen die uitsluitend toegespitst zijn op unilaterale kennisoverdracht, zullen hierop moeten inspelen ; zo niet dreigen ze overbodig gemaakt te worden door de “click”-functie.

Ten derde is er de internationalisering. Mede dankzij de Erasmus– en Socrates-programma’s van de EU vindt de Vlaamse student vlot zijn weg in buitenlandse programma’s. Hierbij ontdekt hij ook de verschillen tussen de sterke Angelsaksische en Duitse academische culturen, die gekenmerkt worden door zeer hoge beroepsernst, flexibiliteit en zelfwerkzaamheid van de student, en de zwakke Latijnse academische culturen waar cumulatie van mandaten, cartesiaanse kennisoverdracht en massificatie de doorslag geven. Behalve voor de studierichtingen waar een Vlaams diploma toegang geeft tot een hogere beroepscategorie, mag verwacht worden dat de betere studenten en docenten zullen wegvloeien naar de sterkere academische culturen.

DENKPISTE.

Kunnen deze gevaren gekeerd worden ? Jazeker, want Vlaanderen heeft academische kwaliteit in huis. Dit valt onder meer af te leiden uit het gemak waarmee Vlamingen in Nederland universitaire posities verwerven. Wel moet men nadenken over de structuren waarbinnen onze brains zullen fungeren. Een mogelijke denkpiste, die overigens wellicht niet toepasselijk is voor alle opleidingen en disciplines, zou de volgende kunnen zijn.

1. Er worden twee afzonderlijke netwerken uitgebouwd : een hogeschoolnetwerk en een universitair netwerk.

2. Het eerste verzorgt kennisoverdracht en hogere beroepsopleiding ; het integreert alle hogeschoolfuncties die nu door de universiteiten vervuld worden.

3. Geen enkele student wordt in het universitair netwerk toegelaten vooraleer hij een opleiding heeft gevolgd in het hogeschoolnetwerk. Universiteitsstudenten zullen bijgevolg een minimumleeftijd hebben van 21 jaar en derhalve een hogere maturiteit bezitten.

4. Het universitair netwerk legt zich toe op onderzoek en beoogt een meer geïndividualiseerde samenwerking met zijn studenten, wier examens voornamelijk bestaan uit jaarwerken, thesissen en discussiepapers.

5. Het universitair netwerk moet vlot toegankelijk blijven voor studenten van alle leeftijden.

6. De financiële drempel tot het hogeschoolnetwerk moet laag blijven ; voor het universitair netwerk kan men het kostprijsbeginsel hanteren, in combinatie met beurzen en studieleningen.

7. Het universitair netwerk heeft genoeg aan vier logistieke steunpunten : Gent, Leuven, Antwerpen en Brussel. Bepaalde pakketten kunnen echter gedelokaliseerd worden.

8. In het hogeschoolnetwerk moet het Nederlands als enige onderwijstaal gehandhaafd blijven. In het universitair netwerk is dit niet noodzakelijk : het taalgebruik wordt er bepaald door de eigenheid van het wetenschappelijk werk en de noodzaak van internationale samenwerking.

De inspiratie voor deze denkpiste komt voor een deel uit het onderscheid tussen college en university in de Verenigde Staten. Dit land slaagt erin een ruime kwantitatieve deelneming aan hogere studies (zowat 50 %) te combineren met een zeer grote academische kwaliteit. Waarom zou Vlaanderen, waar hightech-economie samengaat met een hoogstaande culturele traditie, niet hetzelfde vruchtbare spoor kunnen kiezen ?

BOUDEWIJN BOUCKAERT

Prof. dr. Bouckaert is voorzitter van de vakgroep Grondslagen van het Recht, faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Gent.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content