Hoofdstad zoekt imago

De ontwikkeling van de handel in de hoofdstad lijdt onder een gebrek aan visie. Het internationale colloquium ‘What’s Up in Town’ heeft denkpistes aangereikt om beter in te spelen op de toekomst.

Een van de belangrijkste doelstellingen van het colloquium What’s Up in Town, dat op 31 januari en 1 februari georganiseerd werd, was open nadenken over de toekomst van de stedelijke handel. “We wilden de discussie op gang trekken en dat is ook gelukt!” zeggen de organisatoren verheugd. Het is nu nog de vraag of de voorbeelden uit alle uithoeken van Europa enige invloed zullen hebben op de lotsbestemming van de plaatselijke handel. De voorbeelden van geslaagde commerciële projecten, gaande van Utrecht tot Lyon en van Lodz tot Bordeaux, mogen dan wel met veel enthousiasme uiteengezet zijn voor het publiek van Brusselse actoren, ze moeten ook nog in praktijk gebracht worden.

Een betere locatie, aan het Rogierplein in hartje Brussel, kon nauwelijks gekozen worden. De belangrijkste handelsas van het koninkrijk, de Nieuwstraat, ligt er deerniswekkend bij. En dan hebben we het nog niet over de Noordwijk, die wat mistroostig ligt te wachten op de nachtelijke en al te vaak onderhandse negotie.

“De uitstalramen worden alsmaar armetieriger en winkels met ‘alles voor 2,50 euro’ komen steeds vaker voor.” Deze zin kwam onlangs uit de mond van Vincent de Wolf (MR), de burgemeester van Etterbeek. Hij had het daarbij over een van de drukst bezochte winkelstraten van de gemeente, namelijk de Waversesteenweg, die binnenkort onder handen zal genomen worden door nog maar eens een town centre manager, die ermee belast werd een robotfoto te maken van de hele wijk. De steenweg wordt geteisterd door zijn eigen commercie. Daar, zoals elders, heeft Brussel moeite om enige aantrekkelijkheid te tonen. Het is de hoogste tijd om de zaken onder ogen te zien en in actie te treden, anders zal het peloton van Europese concurrenten, met hun lange tanden en solide troeven, ervandoor gaan.

Hoogten en laagten

Er is veel gesproken over merken, logo’s en imago tijdens die twee dagen van ideeënuitwisseling. En ook op die gebieden kan Brussel gemakkelijk beter. Haar slapend statuut van hoofdstad is niet genoeg om klandizie te trekken: commercieel gezien, drijft haar naam nauwelijks boven in de geest van de internationale cityshoppers. Dat in tegenstelling tot Barcelona, Milaan of dezer dagen zelfs Bilbao. En dan hebben we het nog niet over het recente voorbeeld van Lodz (Polen) dat het gemengde project ‘Manufaktura’ aangewend heeft om op minder dan vijf jaar tijd post te vatten op het Europese strijdtoneel.

“De theoretische plannen die men aanprijst, beantwoorden niet aan de realiteit,” benadrukt Charles Luel. “Het zijn alleen maar beloften en electoraal gebazel.” Dat is een uitspraak die Pierre-Yves Bolus alvast niet zal bevallen. Want het was precies met zo’n plan onder de arm dat hij zich aandiende op What’s Up in Town. Bolus gaf uitleg bij de toekomstplannen voor de handelswijken “die we binnen de zes maanden hopen af te ronden,” beloofde hij. Maar daarmee bleef menig deelnemer op zijn honger: hoe ernstig en voluntaristisch de actie ook is, ze gelijkt sterk op het werk van een wever die probeert de verschillende wijken aan elkaar te knopen, maar voor wie een algemeen en strategisch stramien schromelijk ontbreekt.

Als we verschillende sceptische waarnemers mogen geloven, mist een dergelijk plan het hoofddoel: het toekomstplan is namelijk toegespitst op de herwaardering van een veertigtal van de 104 handelwijken die in Brussel kunnen geïdentificeerd worden en heeft geen invloed op de twee locomotieven van de hoofdstedelijke handel: de Nieuwstraat en de Guldenvlieswijk.

“We moeten absoluut onze twee voornaamste aantrekkingspolen verzorgen, te beginnen bij de Nieuwstraat, vooraleer we domweg energie steken in andere wijken,” beweert de verantwoordelijke voor de Retail bij Cushman & Wakefield, Boris van Haare Heijmeijer. “Vandaag tiert de onveiligheid daar welig, worden winkeliers het slachtoffer van racketeers en willen sommige winkelketens er zelfs geen voet meer zetten. Wat de Guldenvlies betreft, bestaat de grootste uitdaging erin om, meer bepaald dankzij het project van de Nederlandse ontwikkelaar Prowinko, ertoe te komen ketens uit het midden- en topgamma aan te trekken, die nu enkel in de Shopping van Woluwe aan hun trekken komen.”

Terwijl al die tijd verkwanseld wordt, gaan de aanbieders het elders zoeken. Op zowat een uurtje met de auto of de trein zit men al in Rijsel, Parijs of het centrum van Antwerpen, waar de winkelketens van dat type niet tien jaar lang wanhopig moesten wachten tot de gemeentelijke overheid en de promotoren overeenstemming bereikten, zoals bij de uitbouw van het ‘Entre Deux Portes’-project op het braakliggend terrein langsheen de Guldenvlieslaan.

Intussen heeft het aanbod uit het middengamma moeite om zijn weg te vinden tussen de luxeboetieks van de Waterloolaan en de ‘spulletjesfabrieken’ van de Nieuwstraat. Toch is er een sprankeltje hoop: onder impuls van Ing RE en de familie Gillion schijnt er voor de Guldenvliesgalerijen eindelijk een lichtje aan het einde van de tunnel … nu minister van het Brussels Gewest Benoît Cerexhe vastbesloten lijkt om werk te maken van een voetgangersverbinding tussen de Waterloolaan en de Guldenvlieslaan. Eindelijk dan toch een eerste ontwikkeling van formaat om de tanden in te zetten. Tegen 2010, als alles goed gaat.

Met zijn internationaal statuut kan Brussel zich het ‘geïmproviseerd’ commercieel aanbod dat het vandaag te bieden heeft, niet veroorloven, net zo min als het kan leven met het kortzichtige beleid rond wegenwerken, die zelden in samenspraak gepland worden om het voortbestaan van het bestaande commerciële weefsel te garanderen. “De vraag is er nochtans wel degelijk, zowel bij de nieuwe handelszaken die er zich willen vestigen als bij de consumenten, die op zoek zijn naar originaliteit. Hoe dan ook, Brussel heeft geen keuze: het ligt temidden een hele hoop steden waar er wat beweegt. De stad moet dan ook zijn tweede adem vinden, met of zonder de overheid,” roept Charles Luel uit.

Redde wie zich redden kan

Net zoals zijn concurrenten zal Brussel niet kunnen genieten van een echte globale visie, van een echt sterk project, tenzij het bereid is om zelf de ruk te geven die het uit de schaduw zal halen. Sinds enige tijd lijkt de politiek zich weer bewust te worden van het belang van de handel voor het economisch en sociaal leven van het Gewest. Om dan maar meteen, zoals in Bordeaux, tegelijkertijd drie nieuwe tramlijnen in eigen bedding doorheen het centrum te trekken, is beslist een stap te ver. Vooral omdat in het aanzienlijke budget dat de overheid had uitgetrokken om dat huzarenstuk te realiseren, een speciale post voorzien was om de handelaars te vergoeden die jarenlang de ‘ collateral damage’ van die openbare werken moesten ondergaan.

Het Brussels commercieel ontwikkelingsplan, dat een afgietsel is van dat van Lyon, vormt een eerste etappe, die overigens niet iedereen kan overtuigen. Volgens een plaatselijke specialist die aan het colloquium deelnam, is het Brussels plan “slecht vertrokken. Terwijl de autoriteiten in Lyon perfect wisten waar ze naartoe wilden, verzeilt men hier in een soort van redde-wie-zich-redden-kan, waarbij een plan bijna als een toevalligheid tot stand komt”.

Dat plan, dat geacht wordt als hoeksteen te dienen voor de commerciële heropleving van de hoofdstad van Europa, stoelt volgens zijn voorsprekers echter op een uitgebreide terreinstudie die de overheid moet toelaten om de noden van de Brusselse handelspolen te identificeren. Het is een noodzakelijk kwaad, dat nu al bijna twee jaar in de pijpleiding zit en dat uiteindelijk moet uitmonden in concrete en rendabele acties: stoutmoedige bouwwerven die de grote boulevards van het centrum zonder twijfel jarenlang zullen openrijten.

Zal men, zoals in Bordeaux, de nodige voorzorg nemen om de nefaste weerslag na te gaan die de verstoring van het verkeer in die uiterst drukke winkelassen kan teweegbrengen? Mireille Bracq, een gemeenteraadslid uit Bordeaux, verzekerde ons, op basis van de ervaring die ze in de wijnstad opdeed, dat “niets de commerciële rijkdom van een stadscentrum kan vervangen. Opdat zo’n centrum fraaie vruchten zou kunnen afwerpen, moet aan drie voorwaarden voldaan worden: het commercieel aanbod moet rijk en gediversifieerd genoeg zijn, de toegankelijkheid en de mobiliteit moeten maximaal zijn en, ten slotte, moeten aangename en veilige leefruimten geschapen worden om de klandizie aan te trekken”.

De lang verwachte sterke en globale visie blijft in onze eigen hoofdstad evenwel in het embryonaal stadium steken. “Het ontwikkelingsplan is nog niet helemaal af,” geeft projectleider Jean-Luc Calonger toe. Reden: “We willen geen plan op z’n sovjets lanceren: er zal duidelijk overleg plaatsvinden tussen alle betrokkenen, ook al zullen er beslissingen moeten getroffen worden over de grote oriëntaties die men wil volgen. In juni moeten de spelregels normaal gezien helemaal vastliggen”, belooft hij. Dan nog zal het erop aankomen om alle spelers rond de tafel te krijgen voor een spelletje Monopoly dat, in de Nieuwstraat als elders, erg bewogen dreigt te worden.

Jo Jacoby

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content